De Hoge Raad bevestigt een eerdere hofuitspraak dat een zoon na het overlijden van zijn moeder de lening die hij bij haar was aangegaan en vervolgens van haar erfde, niet kon afwaarderen. De vordering en schuld waren door vermenging van rechtswege teniet gegaan.
Een moeder had haar zoon een lening van € 313.974 verstrekt. De zoon gebruikte deze lening deels voor de aanschaf van een woning en deels om zijn bedrijf op te starten. Toen zijn moeder overleed erfde hij aan banktegoeden en effecten een bedrag van € 558.431 en daarnaast een vordering op zichzelf van € 313.974. De zoon stelde dat de geldlening moest worden afgewaardeerd tot € 28.068, namelijk de waarde van de aandelen van zijn bv. Hof Den Haag besliste dat de man door de verkrijging uit de nalatenschap van zijn aandeel in de vordering die zijn moeder op hem had, een vordering op zichzelf had verkregen, waardoor die vordering en de schuld aan zijn moeder door vermenging van rechtswege tenietging. Voor een afwaardering van dat deel van de vordering was daarom geen aanleiding. Verder bleek dat de schuld van de vennootschap uit hoofde van de geldlening aan de man voor de nominale waarde op de balans stond. Dit hield in dat de vordering van de man op de vennootschap op het moment van de verkrijging volwaardig was. Er was dan ook geen aanleiding voor afwaardering van dat deel van de vordering. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de man zonder nadere motivering ongegrond.
U las al over de hofuitspraak in het bericht ‘Afwaardering van lening verkregen uit erfenis niet mogelijk’
Artikel: artikel 1 en 21 SW 1956
Meer informatie: Hoge Raad, 14 december 2012, LJN: BY6229
Geef een reactie