De lening voor het pand was onzakelijk volgens de rechtbank, gezien het gebrek aan zekerheden en de speculaties ten aanzien van waardeontwikkelingen van het pand en de hoogte van de huurinkomsten.
Een dga verstrekte in 2004 een lening van € 363.596 aan zijn Spaanse vennootschap om een pand in aanbouw te kopen. Het pand werd uiteindelijk als vakantiehuis verhuurd. De verschuldigde rente (4% per jaar) op de lening werd steeds op de hoofdsom bijgeschreven. Na verkoop van het pand in 2011 werd de lening gedeeltelijk afgelost. De dga nam vervolgens een negatief resultaat uit de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen van € 246.352 in verband met de afwaardering van haar vordering op de Spaanse vennootschap. Onterecht volgens de inspecteur.
Debiteurenrisico
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de dga niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde-geldverstrekker hetzelfde debiteurenrisico als de dga zou hebben aanvaard. Op het moment van verstrekking van de lening waren binnen de vennootschap geen middelen beschikbaar voor rente en aflossing. Verder had de vennootschap naast de mogelijkheid van vestiging een hypotheekrecht op het pand, geen mogelijkheid enige vorm van zekerheid te stellen. Door het ontbreken van zekerheden in combinatie met het gegeven dat zowel de waardeontwikkeling van het pand als de hoogte van de huurinkomsten erg speculatief waren, kon geen zakelijke rente worden bepaald waarvoor een derde bereid zou zijn geweest de lening te verstrekken. De afwaardering van de lening kon daarom niet in mindering komen op het resultaat uit overige werkzaamheden.
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 1 juni 2016 (gepubliceerd 15 juli 2016), ECLI:NL:RBZWB:2016:3497
Geef een reactie