De voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting zijn streng, zodat een alleenstaande ouder voorzichtig moet zijn met wie hij in huis laat en onder welke voorwaarden. Dit werd duidelijk in een zaak voor de Hoge Raad.
Iemand kan alleen aanspraak maken op de alleenstaande-ouderkorting als hij in het desbetreffende kalenderjaar geen partner heeft en een huishouding voert met een kind dat hij in belangrijke mate onderhoudt en op hetzelfde woonadres staat ingeschreven. Bovendien mag de belastingplichtige alleen een huishouding voeren met kinderen die aan het begin van het kalenderjaar jonger zijn dan achttien jaar. In een zaak voor de Hoge Raad woonde een vrouw samen met haar dochters van zeventien en dertien in een woonwagen. Gedurende meer dan zes maanden stond de vriend van de oudste dochter op hetzelfde adres ingeschreven. Voor de inspecteur was dat voldoende om de moeder de alleenstaande ouderkorting en de toen nog geldende aanvullende alleenstaande ouderaftrek te weigeren. De vrouw stelde voor de Hoge Raad nog dat de vriend een kostganger was die geen deel uitmaakte van de gezamenlijke huishouding. De vrouw kon echter niet aannemelijk maken dat de vriend een zakelijke vergoeding betaalde voor de inwoning, zodat de Hoge Raad haar beroep ongegrond verklaarde.
Wet: artikel 8.15 IB 2001 en artikel 8.16 IB 2001 (oud, stand per 31 december 2010)
Meer informatie: Hoge Raad, 15 juni 2012, LJN: BV2586
Geef een reactie