De eindbalans van het eerste jaar van de belastingplicht moet worden opgesteld met inachtneming van de bepalingen die gelden voor de fiscale jaarwinstbepaling. Deze bepaling is ook van toepassing als zich mutaties in pensioenverplichtingen voordoen. Maar kan deze bepaling ook ertoe leiden dat een in de openingsbalans gevormde voorziening voor pensioenverplichtingen gedeeltelijk moet vrijvallen?
Hof Arnhem-Leeuwaarden boog zich onlangs over deze vraag. Het ging om een bv die een pensioenverplichting van een dga uitvoerde. Vanaf 1 januari 1994 werd echter geen pensioen meer opgebouwd. De feitelijke leiding van de bv was met ingang van 1 januari 2009 verplaatst van Curaçao naar Nederland. De bv was per die datum dus onbeperkt binnenlands belastingplichtig geworden voor de vennootschapsbelasting. De pensioenverplichtingen van de bv werden in de openingsbalans per 1 januari 2009 gewaardeerd op de contante waarde uitgaande van een op 1 oktober 2012 ingaande ouderdomspensioenuitkering, overlevingstafel GBM 2000-2005 en een rekenrente van 4%. De inspecteur ging bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008/2009 uit van een belaste gedeeltelijke vrijval van de pensioenverplichtingen van € 375.817. Volgens de inspecteur trad deze vrijval op doordat de pensioenverplichtingen in de eindbalans per 28 februari 2009 op andere grondslagen moesten worden gewaardeerd dan de pensioenverplichtingen in de openingsbalans per 1 januari 2009.
Vrijval pensioenverplichting
Het hof stelde voorop dat voor artikel 3.29 Wet IB 2001 en artikel 8, zesde lid, Wet Vpb 1969 geldt dat zij slechts zien op mutaties van pensioenverplichtingen die zich in een bepaald jaar voordoen. Deze bepalingen laten pensioenverplichtingen die in de openingsbalans worden gewaardeerd tegen de waarde in het economische verkeer, in de eindbalans van het eerste jaar van de belastingplicht onaangetast. Dergelijke mutaties hadden zich in 2009 echter niet voorgedaan, dus er was geen reden voor gedeeltelijke vrijval van de pensioenverplichtingen in het eerste jaar van onbeperkte belastingplicht. De bv mocht daarom in haar eindbalans hetzelfde rentepercentage hanteren als in haar openingsbalans. Verder oordeelde het hof dat het voormalige artikel 9b Wet IB 1964 (artikel 3.29 Wet IB 2001) en artikel 8, zesde lid, Wet Vpb 1969 per 1 januari 1995 respectievelijk 1 januari 2004 nog niet van toepassing waren op de bv. Deze bepalingen golden voor de bv pas vanaf 1 januari 2009, toen zij onbeperkt binnenlands belastingplichtig was geworden. Het hof oordeelde op grond van deze feiten en omstandigheden dat de bv haar pensioenverplichtingen niet gedeeltelijk behoefde te laten vrijvallen.
Wet: artikel 3.29 Wet IB 2001 en artikel 8, zesde lid, Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 25 november 2014 (gepubliceerd op 5 december 2014), ECLI:NL:GHARL:2014:9138
Geef een reactie