Als de juridische levering van aangekochte grond pas plaatsvindt na sloopwerkzaamheden, is volgens de Hoge Raad het economisch eigendom nog niet verkregen bij aanvang van de sloop. Er is op dat moment dan nog geen belaste verkrijging voor de overdrachtsbelasting.
In deze zaak wilde een koper van een aantal percelen grond met daarop een oud gebouw, deze grond juridisch geleverd krijgen als bouwterrein na sloop van het gebouw. Hij claimde daarbij vrijstelling van overdrachtsbelasting bij samenloop met omzetbelasting. Er ontstond echter discussie over de vraag of de projectontwikkelaar voorafgaand aan de juridische levering van de percelen al de economische eigendom had verkregen en toen al sprake was van een belaste verkrijging voor de overdrachtsbelasting. In lijn met het eerdere oordeel van het hof en verwijzend naar de conclusie van A-G Wattel, oordeelde de Hoge Raad dat vóór de juridische levering van de grond geen overgang van het economische eigendom had plaatsgevonden. Dat de grond door de sloop mogelijk meer in waarde steeg dan de sloopkosten en dat dat positieve risico ten goede kwam aan de koper, betekende niet dat meer dan een recht op levering was overgegaan, want die waardebeweging deed zich voor onafhankelijk van de vraag wie sloopte. Het risico van wanprestatie of faillissement van de sloper of van aansprakelijkheid jegens derden voor handelingen van de sloper staat los van het belang bij de waardeontwikkeling van of bij de macht over de grond. Het wanprestatierisico is geen ‘risico van waardeverandering’ in de zin van artikel 2 Wet BvR, maar een contractueel risico voortvloeiend uit een overeenkomst tot opdracht of van aanneming. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond.
Wet: artikel 2, lid 2 en artikel 15 Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970, artikel 11 Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 17 juni 2016, ECLI:NL: HR:2016:1202
Geef een reactie