Een man had er geen schuld aan dat er zonder zijn medeweten met zijn auto was gereden, toen deze voor reparatie bij de garage stond. De garagist had beter moeten weten, nu hem was verteld dat het kenteken geschorst was.
Een man had een defect aan zijn auto, waardoor hij er niet meer mee kon rijden. Om in die periode geen motorrijtuigenbelasting te hoeven betalen, schorste hij het kenteken. De auto gaf hij ter reparatie in bewaring bij een garagehouder, onder de mededeling dat het kenteken van de auto was geschorst. In de tijd dat de auto bij de garage stond, was zonder medeweten van de man met de auto gebruik gemaakt van de openbare weg (zonder dat de auto was voorzien van een ‘handelaarskenteken’). Bij het hof was al duidelijk geworden dat ervan mocht worden uitgegaan dat de garagehouder op de hoogte was van de consequenties die aan de schorsing van een kenteken verbonden zijn. Daarom kon volgens de Hoge Raad niet worden gezegd dat bij man enige schuld aanwezig was aan het feit dat te weinig motorrijtuigenbelasting was geheven. Er was sprake van afwezigheid van alle schuld, waardoor de opgelegde verzuimboete kwam te vervallen.
Wet: artikel 35 Wet op de motorrijtuigenbelasting
Meer informatie: Hoge Raad, 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844
Geef een reactie