Wil de verkrijging van aandelen in een vastgoed-bv onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) van de Successiewet 1956 vallen, dan zal de vastgoed-bv een materiële onderneming moeten drijven. Uit een uitspraak van Hof Den Bosch blijkt dat niet zo snel sprake is van zo’n materiële onderneming.
De vastgoed-bv in deze zaak had renovatie- en (groot) onderhoudswerkzaamheden laten verrichten. Verder had de bv werkzaamheden verricht om leegstand te voorkomen en de debiteurenrisico’s te beperken. Al deze activiteiten vielen volgens het hof binnen de grenzen van normaal vermogensbeheer. Het doel van de werkzaamheden was het in stand houden van het vermogen met de verwerving van een redelijk rendement. Dat de vastgoedportefeuille een aanzienlijke omvang had, deed daar niets aan af. Ook de omstandigheid dat de bv mogelijk concurreerde met commerciële vastgoedondernemers of woningbouwcorporaties, bracht het hof niet tot een ander oordeel. Overigens is uit andere rechtszaken gebleken dat sommige vastgoed-bv’s wel een materiële onderneming drijven zodat de BOF van toepassing kan zijn (zie: Hoge Raad: bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor verkrijging aandelen in vastgoed-bv).
Wet: artikelen 35b, tweede lid, onderdeel b en derde lid en 35c SW 1956 en artikel 2, eerste lid, onderdeel e Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hof Den Bosch, 25 maart 2016 (gepubliceerd 14 juli 2016), ECLI:NL:GHSHE:2016:1157
Geef een reactie