Als een activiteit gedurende verschillende jaren steeds verliezen oplevert, is het nog maar de vraag of een omzetstijging in een jaar voldoende is om te bewijzen dat steeds sprake was van een bron van inkomen.
Een man heeft in zijn aangifte IB/PVV een negatief resultaat uit overige werkzaamheden opgegeven. Deze werkzaamheden bestaan uit het opnemen en uitbrengen van cd’s met kinderliedjes. Volgens de man heeft hij de afgelopen jaren vier tot vijf cd's opgenomen en uitgebracht. In de periode 2014 tot en met 2016 verkocht hij jaarlijks ongeveer 50 cd’s. In 2017 steeg de omzet volgens de man naar 250 stuks. Hij verwacht dat de verkopen in de volgende jaren zullen toenemen. De inspecteur ziet de toekomst van de cd-verkoop minder rooskleurig in. Hij meent dat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. In dat geval is geen sprake van een bron van inkomen.
Blijvend verliesgevend
Het geschil belandt voor Hof Amsterdam. Het hof redeneert dat men in beginsel op basis van feiten en omstandigheden van het desbetreffende jaar moet vaststellen of in dat jaar sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Men mag feiten en omstandigheden van andere jaren meewegen als deze ook licht werpen op dit vraagstuk. Het hof constateert dat in de jaren 2013, 2014 en 2015 de kosten een vijfvoud betroffen van de opbrengsten. Bij een gelijkblijvende verkoop van 50 cd’s per jaar is de verwachting dat de activiteit blijvend verliesgevend is. Er is dan geen bron van inkomen. Zelfs al zou de man inderdaad 250 cd’s hebben verkocht in 2017, dan is deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat wel sprake is van een bron van inkomen, aldus het hof. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht de aftrek van het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden heeft geweigerd.
Wet: art. 3.1 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 22 augustus 2019 (gepubliceerd 11 september 2019), ECLI:NL:GHAMS:2019:3106
Geef een reactie