Een moeiende holding met een eigen onderneming die de door haar afgenomen diensten niet doorberekent aan haar dochterondernemingen verricht een niet-economische activiteit en heeft dan ook geen recht op btw-aftrek.
Zo luidde het antwoord van het Europese Hof op prejudiciële vragen van de Hongaarse belastingrechter. Het betrof een energiebedrijf dat elektriciteitscentrales en optischevezelnetwerken verhuurde en talloze dochterondernemingen in handen had die zich bezighielden met de opwekking of de distributie van elektriciteit. Samen vormden zij naar Hongaars recht een groep. De holding was verantwoordelijk voor het strategisch management van de groep. Ze nam in dat kader juridische diensten en diensten op het gebied van bedrijfsbeheer en public relations af van derden. De holding bracht over het geheel van die diensten betaalde btw in aftrek. Maar ze had de kosten van de diensten niet in rekening gebracht aan haar dochters en ontving evenmin een vergoeding voor het strategisch management dat zij gratis verrichtte. Zie in dit kader ook: Alleen kosten doorbelasten aan dochters niet voldoende.
Btw-aftrek voor niet doorbelaste diensten
De Hongaarse belastingrechter wilde van het Europese Hof weten of deze moeiende holding die een actieve rol speelde in het beheer van bepaalde aangelegenheden van haar dochterondernemingen recht had op btw-aftrek. Het Europese Hof oordeelde dat de inmenging van een holding in het beheer van haar dochterondernemingen geen economische activiteit is in de zin van de btw-richtlijn wanneer de holding haar dochters:
- noch de prijs van de diensten die zij heeft betrokken in het belang van de gehele groep van ondernemingen of in dat van bepaalde daarvan in rekening heeft gebracht;
- noch de btw daarover in rekening heeft gebracht.
Een dergelijke holding heeft geen recht op aftrek van de voorbelasting over de betrokken diensten voor zover die verband houden met handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw-richtlijn vallen.
Wet: artikelen 2, 9, 26, 167, 168 en 173 van de Richtlijn 2006/112/EG
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 12 januari 2017, C-28/16
Geef een reactie