Voor de beantwoording van de vraag of men recht heeft op btw-aftrek is vooral van belang of de verrichte prestatie onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde. Er moet dus sprake zijn van een activiteit waaruit duurzaam opbrengst wordt verkregen.
In deze zaak droeg een gemeente die voor de realisatie van een nieuw schoolgebouw de nodige voorzieningen had getroffen dit gebouw op een gegeven moment over aan het schoolbestuur. De partijen hadden toen afgesproken dat de gemeente afstand zou doen van haar vordering, waartegenover het schoolbestuur dat bedrag schuldig erkende. In haar btw-aangiften trok de gemeente de voorbelasting voor de nieuwbouw af. Maar de inspecteur was het daar niet mee eens, want volgens hem was de gemeente geen btw-ondernemer. Hij voerde aan dat het schoolgebouw niet aan het bevoegd gezag was geleverd in de zin van artikel 3 van de Wet OB. Er zou namelijk geen sprake zijn van overdracht van de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Maar volgens de rechter bepaald de Wet primair onderwijs (WPO) dat de gemeente zorg kan dragen voor de huisvestingsvoorziening voor openbare en bijzondere scholen op haar grondgebied alsmede de bekostiging daarvan. Dit was volgens het hof hier ook het geval.
Toezichthoudende en regelgevende activiteit
Toch oordeelde het hof dat de gemeente geen recht had op btw-aftrek. Het hof vond dat de overdracht van het schoolgebouw op basis van de WPO een noodzakelijke en voorafgaande voorwaarde was voor het verstrekken van primair bijzonder onderwijs door het schoolbestuur. De gemeente had met de overdracht van het schoolgebouw dus een aan haar uitdrukkelijk opgedragen toezichthoudende en regelgevende activiteit uitgeoefend. Ze deed dit niet om daaruit duurzaam opbrengst te verkrijgen. Nu geen sprake was van een economische activiteit, had de gemeente dus ook geen recht op btw-aftrek.
Wet: artikel 3 Wet OB
Meer informatie: Hof Den Haag, 16 maart 2012 (gepubliceerd 30 juli 2012), LJN: BX2885
Geef een reactie