De pseudo-eindheffing hoog loon (ook wel crisisheffing genoemd) is ook als deze door het groot aantal hoog opgeleiden bij een bedrijf bijna de helft van de fiscale winst uitmaakt, geen individuele en buitensporige last. Dat blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Noord-Holland.
Een bv die handelde in vastgoed, vermogensbeheer en effecten stelde onder meer dat de crisisheffing in 2013 een individuele en buitensporige last was. De bv voerde aan dat zij door toepassing van de winstbepaling op cost-plusbasis, de loonkosten niet ten laste van het resultaat kon brengen, maar dat deze de grondslag van de fiscale winst juist verhoogden. Daarnaast gaf zij aan dat onvoldoende rekening was gehouden met verschillen tussen inhoudingsplichtigen in opbouw van het personeelsbestand. Doordat de bv veel hoger opgeleiden in dienst had, betrof het te betalen bedrag aan crisisheffing bijna de helft van de fiscale winst. Volgens de rechtbank was geen sprake van strijdigheid met het Eerste protocol van het EVRM. De crisisheffing voldeed aan de ‘principle of lawfulnes’, ‘principle of legitimate aim’ en de ‘principle of fair balance’. De rechtbank achtte verder geen grond voor het aannemen van een individuele en buitensporige last. De bv had voor de winstbepaling zelf de cost-plusmethode gekozen, en dus lagen deze keuze en alle consequenties die daaruit voortvloeiden binnen haar invloedssfeer. De rechter oordeelde tot slot dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestond om alle gevallen in gelijke zin te regelen. De crisisheffing was dus evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Wet: artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 10 juli 2015 (gepubliceerd op 9 februari 2016), ECLI:NL:RBNHO:2015:11906
Geef een reactie