De staatssecretaris heeft een toelichting gegeven op de intrekking van zijn beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 14 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3089.
Voor een samenvatting van de uitspraak van Hof Amsterdam van 14 augustus 2018, zie ‘Hof perkt reikwijdte verklaring geen privégebruik in’.
De staatssecretaris geeft aan dat hij akkoord kan gaan met de overweging van het hof dat het aanbrengen van een correctie voor privégebruik van een bestelauto van € 9.201 onevenredig is in verhouding tot het doel van de controle op gebruikers van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik. Hij trekt daarom zijn beroepschrift in cassatie in.
Geen 'moeten'
Wel geeft de staatssecretaris aan zich niet te kunnen vinden in het oordeel van het hof dat de inspecteur de correctie voor privégebruik van de bestelauto in de loonheffing had moeten betrekken in plaats van in de inkomstenbelasting. Volgens de staatssecretaris miskent het hof dat de wettelijke bepaling niet een dergelijke werken in de actualiteit voorschrijft. In de wetsgeschiedenis staat 'slechts' dat er een voorkeur bestaat om zoveel mogelijk in de actualiteit te werken. Van ‘moeten’ is dan ook geen sprake. Het hof vindt het niet wenselijk als pas na lange tijd een belastingplichtige met een dubieuze rit zou worden geconfronteerd, omdat deze dan in bewijsproblemen zou kunnen komen. Maar in deze kwestie speelt dit niet. De rit is gemaakt in het kader van een procedure over de aanslag inkomstenbelasting van de werknemer en dat is zonder twijfel een rit met een privékarakter, aldus de staatssecretaris.
Wet: art. 13bis Wet LB 1964 en art. 3.81 Wet IB 2001
Meer informatie: Intrekking beroep in cassatie ‘Wet IB: Privé gebruik auto. Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik’
Geef een reactie