De regeling voor aflopende deelnemingen geldt niet voor indirecte belangen. De inbreng van een aflopend belang in een tussenhoudstervennootschap leidt dus tot het verlies van de deelnemingsvrijstelling.
Een nv had in 2009 een belang van 3,2% in een bank verworven. Zij breidde dat belang op 31 december 2012 uit tot 5,1%. Op 19 juni 2014 vond de gang van de bank naar de London Stock Exchange plaats. Doordat de nv geen gebruik maakte van haar recht om extra aandelen in de bank te verwerven, verwaterde haar belang in de bank naar 4,3%. Dit verwaterde belang bracht zij op 10 augustus 2016 in een nieuw opgerichte holding in. Zo verkreeg de nv een belang van 4,3% in de holding. Zij verkocht dat belang op 22 maart 2017. De verkoopopbrengst die is toe te rekenen aan de periode 10 augustus 2016 tot en met 22 maart 2017 bedroeg € 7.441.343. De nv meende dat deze opbrengst onder de deelnemingsvrijstelling viel, maar de Belastingdienst was het daarmee niet eens.
Deelnemingsvrijstelling en verwaterd belang
De nv wees op de regeling voor een tot minder dan 5% aflopende deelneming binnen het regime van de deelnemingsvrijstelling. Een voorwaarde voor deze regeling is dat de holding voor het desbetreffende belang minstens een jaar in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling. In dat geval blijft de deelnemingsvrijtelling in beginsel nog drie jaren gelden vanaf het moment van de verwatering. De nv stelt dat zij een beroep kan doen op deze regeling omdat het genoten voordeel voortvloeit uit haar belang in de bank. De regeling bevat immers niet de dat het voordeel is opgekomen uit hoofde van een direct gehouden deelneming. De nv heeft bovendien de gehele economische eigendom van het belang in de bank behouden. Daardoor zou de fiscus haar als een directe aandeelhouder moeten aanmerken.
Geen aflopend belang
De rechtbank volgt echter het standpunt van de fiscus dat indirecte belangen niet vallen onder de regeling voor de aflopende deelneming. Met de inbreng van haar deelneming in de bank heeft de nv niet het soort belang in de bank dat de regeling voor aflopende deelnemingen vereist. En het belang in de holding kwalificeert niet als een aflopende deelneming. Dit belang is immers altijd minder geweest dan 5%. De rechtbank ziet ook geen reden om het belang in de bank rechtstreeks toe te rekenen aan de nv. Dat de holding alleen tussen de nv en de bank is geschoven om daarmee een premium notering aan de London Stock Exchange te kunnen verkrijgen, doet daar niets aan af. Het voordeel uit de verkoop van de holding valt dus niet onder de deelnemingsvrijstelling.
Geef een reactie