De doorschuiffaciliteit voor de aanmerkelijk belangregeling heeft alleen tot doel reële bedrijfsoverdrachten te faciliteren. Daarom moet de vennootschap waarin de erflater de aandelen hield een materiële onderneming drijven of een medegerechtigdheid houden.
Vanaf 13 juni 1990 exploiteerde K B.V. een benzinestation. H B.V. hield alle aandelen in K. H was ook de eigenaar van het benzinestation. Per september 1992 verhuurde H het benzinestation en bijbehorende concessie aan L. In 1997 droeg H het benzinestation en de concessie over aan K De overdracht geschiedde binnen een fiscale eenheid vennootschapsbelasting en vervolgens zette K de verhuur aan L voort. De aandelen in H werden ieder voor 50% gehouden door M B.V. en N B.V. In 1999 vond een herstructurering plaats. In dat jaar droeg H de aandelen in K over aan M en N. Beide personal holdings hielden daarna 50% in K. In 2006 vond een verlettering van de aandelen in M plaats, waarbij de aandelen van de dga in M werden omgezet in 35 aandelen A. Naast deze aandelen zijn aandelen B, C en D in M uitgegeven aan de personal holdings van de kinderen van de dga in M. 2006 overleed de echtgenote van de dga van M en in 2011 overleed de dga.
Doorschuiffaciliteit alleen voor objectieve onderneming
In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is de toepassing van de doorschuiffaciliteit voor overgang van de aandelen A in M voor de aanmerkelijk belangregeling. De erven van de dga stelden zich op het standpunt dat de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang ook gold voor de indirect gehouden aandelen in K. Zij stelden dat de verhuur van het tankstation en de concessie kwalificeerden als voortgezet ondernemerschap. Het hof oordeelt dat de doorschuiffaciliteit er toe strekt reële bedrijfsopvolgingen te faciliteren. Daarom is de faciliteit alleen van toepassing op een vennootschap waarin de erflater de aandelen (indirect) hield een (materiële) onderneming heeft of een medegerechtigdheid. Bij het voortgezet ondernemerschap zoals de verhuur van het tankstation, is daarvan geen sprake. In dezelfde casus heeft dit hof (ECLI:NL:GHARL:2019:10150) op dezelfde grond beslist dat de erfgenamen de bedrijfsopvolgingsregeling uit de Successiewet niet kunnen toepassen op de verkregen aandelen in M.
Wet: art. 3.2, 3.3 en 4.17a Wet IB 2001 en art. 35b en 35c SW 1956
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 november 2019 (gepubliceerd 6 december 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:10149
Geef een reactie