Als in een belastingverdrag duidelijk wordt afgeweken van het OESO-modelverdrag, kan men geen beroep doen op de bepalingen uit het OESO-verdrag. Dat geldt ook bij het ontbreken van een begripsdefinitie.
De Hoge Raad kwam net zoals Hof Amsterdam tot dit oordeel. In geschil was of het in Frankrijk genoten arbeidsinkomen uit een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een luchtvaartuig in internationaal verkeer aan Nederland ter heffing was toegewezen. Op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Frankrijk kwam het heffingsrecht toe aan Nederland. Belanghebbende woonde in Nederland, was als piloot werkzaam voor een Britse luchtvaartmaatschappij en was gestationeerd in Frankrijk. Hij beriep zich tevergeefs op een passage uit het OESO-modelverdrag, bij gebrek aan een definitie van het begrip ‘internationaal verkeer’ in het belastingverdrag. Volgens de belanghebbende bracht deze definitie met zich mee dat de toewijzingsregel in het verdrag alleen van toepassing was als de werkelijke leiding was gelegen in een van de verdragsluitende lidstaten. Deze dynamische verdragsinterpretatie was echter niet aan de orde, want de bepaling in het verdrag was niet afgestemd op het OESO-modelverdrag. Bovendien bleek nergens uit dat de opvattingen waren gewijzigd over de uitleg van het desbetreffende artikel in het belastingverdrag. De toewijzingsregeling was daarom volgens de rechter ook van toepassing in gevallen zoals deze waarbij de onderneming die het luchtvaartuig exploiteert, is gevestigd in een derde land.
Verdrag: artikel 15 Belastingverdrag Nederland – Frankrijk
Meer informatie: Hoge Raad, 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:701
Geef een reactie