Ontvangt een bv alleen een vergoeding voor haar deelname aan een volstrekt kunstmatige fiscale constructie? Dan verricht zij geen activiteiten die haar recht geven op de status van fiscale beleggingsinstelling.
Een Nederlandse nv die actief was op het gebied van vermogensbeheer richtte op 15 juni 2012 een bv op. Op 29 juni 2012 verkreeg een lichaam in de Verenigde Staten van Amerika alle aandelen in de bv voor een bedrag van € 20.000. Deze Amerikaanse holding stortte op 2 augustus 2012 € 2.293.000 als kapitaal in de bv. De volgende dag sloot de Amerikaanse holding een overeenkomst met een bank. Door deze overeenkomst was het potentiële verlies van de holding op de investering in de bv gemaximeerd op 10% van haar investering. De winst was gemaximeerd op € 1.150.000.
Overdracht aandelen
Op 29 april 2013 vond voor een bedrag van € 1,1 miljoen een overdracht plaats van aandelen in een Luxemburgse tussenhoudstermaatschappij aan de bv. Deze tussenhoudster had een paar dagen daarvoor € 800 miljoen aan nominaal kapitaal en agio in haar Luxemburgse dochtervennootschap gestort. Na een statutenwijziging was bepaald dat dividenden tot een bedrag van € 800 miljoen uitsluitend waren uit te keren aan de houders van de B-aandelen. Het meerdere zou ten goede komen aan de houders van de A-aandelen.
Onderlinge leningen
Behalve de stortingen had de tussenhoudster ook € 1,2 miljard uitgeleend aan haar dochter. Maar de dochter had weer een lening van € 2 miljard verstrekt aan de tussenhoudster. In plaats van een rentevergoeding betaalde de tussenhoudster een ‘arrangement fee’ van € 800 miljoen aan haar dochter voor het verstrekken van de renteloze lening. De dochter plaatste deze arrangement fee op een rekening bij de hiervoor genoemde bank. Bij deze bank had zij ook een bedrag van € 800 miljoen geleend.
Dividenduitkeringen
In de periode van 3 mei tot en met 17 oktober 2013 ontving de bv van haar kleindochtervennootschap in totaal € 300 miljoen aan bruto dividenden op de B-aandelen. Op deze uitkeringen had de kleindochter € 45 miljoen aan Luxemburgse dividendbelasting ingehouden en afgedragen. Zij had deze dividenduitkeringen gefinancierd met gelden die zij de van de bank had verkregen. De bv had op haar eigen aandelen vervolgens € 299.250.000 aan (bruto) dividenden uitgekeerd. Via diverse lichamen belandden deze dividenden uiteindelijk bij de tussenhoudster. Ook kreeg de tussenhoudster het bedrag van de Luxemburgse dividendbelasting à € 45 miljoen uitbetaald.
Claimen van status als fbi
De bv gaf voor haar gebroken boekjaar 2012/2013 in haar aangifte vennootschapsbelasting (VPB) een belastbaar bedrag op van bijna € 200 miljoen. De belastbare winst over 2013/2014 bedroeg bijna € 100 miljoen. Volgens de bv kwalificeerde zij als een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Daardoor zouden de belastbare winsten vallen onder een tarief van 0%. En zelf als dat niet het geval was, zou zij per saldo geen VPB hoeven te betalen dankzij de deelnemingsvrijstelling, aldus de bv.
Volstrekt kunstmatige structuur
Zowel de Belastingdienst als Hof Arnhem-Leeuwarden meent echter dat de bv heeft meegewerkt aan een volstrekt kunstmatige structuur. Deze structuur had als enige doel het creëren van in het buitenland verhandelbare tax credits. Daarbij zouden de partijen die bij deze structuur waren betrokken per saldo geen dividendbelasting afdragen. Vanwege de onverbrekelijke samenhang tussen de desbetreffende rechtshandelingen concludeert het hof dat de bv niet het economisch belang bij de aandelen in de kleindochter en de daaruit te ontvangen dividenden had verkregen. Een derde zou namelijk nooit in ruil voor een investering van slechts € 1,1 miljoen het recht op mogelijk honderden miljoenen euro’s aan dividenden opgeven. Men mag de genoten dividenden daarom fiscaal niet toerekenen aan de bv. De deelnemingsvrijstelling is dus niet aan de orde. Bovendien heeft de bv uiteindelijk alleen een vergoeding genoten voor het meewerken aan een fiscale constructie. Daarom kwalificeert zij niet als een fbi.
Wet: art. 28 Wet Vpb 1969
Besluit: art. 9 BBI
Geef een reactie