Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant kan een belastingverdrag de toepassing van de gebruikelijkloonregeling op het loon van een buitenlandse dga in de weg staan. Dit is het geval als bij de totstandkoming van het desbetreffende belastingverdrag Nederland niet expliciet heeft gewezen op de gebruikelijkloonregeling.
De rechtbank stelt dat het bij de heffing over het fictieve deel van het gebruikelijk loon gaat om niet werkelijk ontvangen inkomsten. Als deze inkomsten later alsnog worden verkregen, kunnen zij de dga toekomen als dividend of vermogenswinst. Als een belastingverdrag andere toewijzingsregels hanteert voor loon uit dienstbetrekking dan voor dividend/vermogenswinsten, verschuift de gebruikelijkloonregeling de overeengekomen heffingsbevoegdheid. Daarom moet Nederland volgens de rechtbank bij de onderhandelingen de verdragspartner wijzen op het bestaan van de gebruikelijkloonregeling. In deze zaak was de belanghebbende een Poolse dga van een Nederlandse bv. Het belastingverdrag met Polen is gesloten na de invoering van de gebruikelijkloonregeling. Maar de inspecteur kon niet aannemelijk maken dat Polen expliciet was gewezen op deze regeling. Het belastingverdrag tussen Nederland en Polen stond daarom de toepassing van de gebruikelijkloonregeling in de weg.
Wet: artikel 12a Wet LB 1964 en artikel 25, derde lid AWR
Verdrag: artikelen 15, eerste lid en 16 Belastingverdrag Nederland – Polen
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24 augustus 2015 (gepubliceerd 7 oktober 2015), ECLI:NL:RBZWB:2015:5635
Geef een reactie