Binnen een samenlevingsovereenkomst is het nog steeds mogelijk dat een van de partners een woning koopt die volledig op zijn naam komt te staan. Verkrijgt de andere partner deze woning na het beëindigen van de relatie? Dan is deze verkrijging in beginsel belast met overdrachtsbelasting.
Een vrouw leefde samen met een man. In 2004 sloten zij een samenlevingsovereenkomst. Volgens deze overeenkomst waren de verhoudingen vastgelegd op 60% voor de man en 40% voor de vrouw. In 2012 kocht de man het recht van erfpacht op een woning. Deze woning kwam in de akte van levering op zijn naam te staan. De man had bovendien de koopsom betaald via een bankrekening op zijn naam. In 2017 beëindigden de vrouw en de man hun relatie. Zij sloten een convenant dat het erfpachtrecht van de woning toebedeelde aan de vrouw. Vanwege deze toebedeling was en akte van levering opgesteld. Volgens de vrouw is deze verkrijging vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Zij stelt dat sprake zou zijn van een verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners. Maar de Belastingdienst is het daar niet mee eens.
Maar één verkrijger
Het geschil belandt voor Hof Den Bosch. Voor het hof staat de vraag centraal of ten aanzien van het verkregen erfpachtrecht sprake is van een gezamenlijke verkrijging. Daardoor zou een gemeenschap ontstaan. Het hof constateert dat uitsluitend de man het erfpachtrecht onder bijzondere titel heeft verkregen. Het hof meent vervolgens dat geen gemeenschap in de civielrechtelijke zin is ontstaan. De omstandigheid dat de samenwoners hier onderling afspraken over hebben gemaakt, doet daar niets aan af. De vrouw mag daarom de vrijstelling niet toepassen.
Wet: art. 15, eerste lid, onderdeel g WBR 1970 en art. 3:166 BW
Bron: Gerechtshof Den Bosch 5 juni 2020 (gepubliceerd 8 juni 2020), ECLI:NL:GHSHE:2020:1707, 20/00119
Geef een reactie