Bewijzen dat men nog een herinvesteringsvoornemen heeft, is een lastige taak. Gebruikt men de opbrengst van de verkoop voor allerlei zaken behalve herinvestering, dan heeft men geen kans van slagen. Want waar haalt men dan de financiële middelen vandaan om tot herinvestering over te gaan?
Voor de aanwezigheid van een herinvesteringsvoornemen zal ten minste aannemelijk moeten zijn dat bij de ondernemer of onderneming een voorkeur aanwezig is voor herinvesteren boven andere aanwendingsmogelijkheden van de opbrengst. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant kan dat niet worden gezegd in de volgende zaak. Het betrof een bv die na het overlijden van haar dga in korte tijd al haar onroerende zaken had vervreemd. Vervolgens had zij een groot deel van de behaalde boekwinst uitgeleend aan de nieuwe dga. Derhalve ontbrak het de bv aan financiële middelen om tot feitelijke herinvestering over te gaan. De feitelijke aankoop van de nieuwe onroerende zaak in een later stadium, maakte dit niet anders. Die aankoop was namelijk gefinancierd door overname van een hypothecaire schuld van de verkoper en voor het resterende gedeelte via een lening bij de verkoper. Het feit dat de feitelijke activiteit en statutaire doel van de bv steeds is geweest het beheer en de exploitatie van onroerende zaken, was onvoldoende om een herinvesteringsvoornemen aannemelijk te achten. De door de bv gevormde herinvesteringsvoornemen moest daarom vrijvallen in de winst.
Wet: artikel 3.54 Wet IB 2001 en artikel 8 Wet VPB 1969
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 maart 2014 (gepubliceerd 14 mei 2014), ECLI:NL:RBZWB:2014:1979
Geef een reactie