Verricht een stichting voor 1% economische btw-vrijgestelde activiteiten? Dan is zij hierdoor ondernemer voor de omzetbelasting en kan zij deel uitmaken van een fiscale eenheid omzetbelasting.
Een stichting verzorgde basisonderwijs in een aantal gemeenten en maakte onderdeel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (FE OB). Naast de verzorging van het basisonderwijs verhuurde de stichting enkele woningen, vrijstaande leslokalen en de gymzaal, dit was ongeveer 1% van de omzet. De stichting zocht een oplossing voor de hoge kosten voor schoonmaakpersoneel dat in dienst was van de stichting en onder de voor de stichting (ongunstige) onderwijs-cao viel. De stichting richtte daarvoor een B.V. op die het schoonmaakpersoneel in dienst zou nemen en zou gaan samenwerken met een derde. Deze derde had de schoonmaakexpertise en hield toezicht op de door de stichting opgerichte B.V. Concreet hield dit in dat die derde voor de B.V. zich feitelijk bezig hield met alle voorkomende werkzaamheden vanwege het uitvoeren van de schoonmaakwerkzaamheden en alles wat daar organisatorisch bij komt kijken.
In geschil bij Rechtbank Gelderland was of de B.V. kon worden opgenomen in de FE OB, met name of de B.V. voldeed aan de verwevenheidsvereisten en als dat het geval was of sprake was van misbruik van recht. De Belastingdienst betwistte dat de stichting deel kon blijven uitmaken van de FE OB, omdat zij slechts voor 1% (vrijgestelde) ondernemersactiviteiten verrichtte. De rechtbank oordeelde dat het btw-ondernemerschap geen eisen aan de omvang van de economische prestaties kent, ook bij 1% van de omzet voldoet een stichting aan de voorwaarden voor ondernemerschap. De stichting kon daarom deel uit blijven maken van de FE OB. Ook oordeelde de rechtbank dat de door de stichting voor schoonmaakwerkzaamheden opgerichte B.V. kon toetreden tot de FE OB, omdat deze voldeed aan de vereisten van verwevenheid in financieel, in organisatorisch en in economisch opzicht.
Geen misbruik van recht
Tot slot oordeelde de rechtbank dat geen sprake was van misbruik van recht. Het behalen van btw-voordeel was niet het hoofdmotief. Voor de stichting was van belang dat oprichting van een afzonderlijke B.V. ervoor zorgde dat op het schoonmaakpersoneel niet de onderwijs-cao van toepassing was en de stichting niet elke vier jaar een aanbestedingsverplichting had. Die aanbestedingsverplichting zou de continuïteit en de kwaliteit van de schoonmaak niet ten goede komen. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting gegrond.
Wet: Art. 7 Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 28 december 2017 (gepubliceerd op 8 januari 2018), ECLI:NL:RBGEL:2017:6889
Geef een reactie