De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verlaagde btw-tarief (6%) niet van toepassing is op de verhuur van ligplaatsen in een jachthaven.
Een exploitant van een jachthaven stelde ligplaatsen voor boten ter beschikking. De jachthaven had diverse voorzieningen (zoals toiletten, douches, afvaldepots, voorzieningen voor onderhoud en reparatie en laad/tappunten voor elektra en water aan boord) waarvan de huurders van de ligplaatsen gebruik mochten maken. In geschil is of het verlaagde btw-tarief (6%) van toepassing is op de liggelden. De exploitant is van mening dat de terbeschikkingstelling van ligplaatsen kwalificeert als het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie in de zin van de Btw-richtlijn 2006, in de lijn waarvan de corresponderende Nederlandse bepaling van de Wet OB 1968 (''geven van gelegenheid tot sportbeoefening'') moet worden uitgelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de prestatie waarop de liggelden ziet de verhuur van parkeerruimte behelst waarop het algemene btw-tarief (21%) van toepassing is. Volgens het hof volgt uit HvJ 25-02-12016 (ECLI:EU:C:2016:118) niet dat de verhuur van parkeerruimte voor boten kan worden beschouwd als het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie. Deze prestatie kan ook niet worden aangemerkt als het ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’ aangezien het sporten niet plaatsvindt in de jachthaven, maar in open water.
De Hoge Raad sluit zich bij het oordeel van het hof aan dat de ligplaatsen op zichzelf bezien niet bestemd zijn voor sportbeoefening en dat de voorzieningen van de jachthaven niet bestemd en nodig zijn voor de daadwerkelijke sportbeoefening met boten. Het ter beschikking stellen van ligplaatsen met gebruik van de diverse voorzieningen kan ook niet worden aangemerkt als het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Wet: art. 9 Wet OB 1968; Tabel I, post b.3 bij Wet OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:912
Geef een reactie