Een verzoek om vermindering van het verschuldigde griffierecht voor beperkte financiële draagkracht had het hof terecht afgewezen, zo oordeelt de Hoge Raad. De wet kent zo’n vermindering niet en de Hoge Raad oordeelde al eerder dat er geen strijd is met het recht op toegang tot de rechter.
Artikel 8:41, tweede lid Awb schrijft voor dat als het geheven griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Uitzondering geldt als men redelijkerwijs niet kan oordelen dat de indiener in verzuim is geweest. In een zaak bij Hof Arnhem stond bijvoorbeeld vast dat een man het verschuldigde griffierecht niet had voldaan. Zijn beroep werd niet-ontvankelijk verklaard. Wel had hij de griffier verzocht om vermindering van het griffierecht, maar dit was afgewezen. Alleen bij procedures over verkeersboetes kunnen min- of onvermogenden in aanmerking komen voor een lager tarief (Wet Mulder). In juni 2006 oordeelde de Hoge Raad al dat dit niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Er waren ook geen andere redenen om te oordelen dat de man niet in verzuim was. Hof Arnhem verklaarde het verzet van de man daarom ongegrond. Vervolgens verklaarde ook de Hoge Raad het cassatieberoep van de man ongegrond, zonder nadere motivering.
Meer informatie: Hoge Raad, 22 juni 2012, LJN: BW9034
Geef een reactie