Er is geen sprake van een lek bij de partnerregeling in de overbruggingsperiode voor box 3. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in een Kamerbrief.
Naar aanleiding van een artikel in Weekblad Fiscaal Recht hebben enkele Kamerleden vragen gesteld hoe de behandeling van partners in box 3 in de overbruggingsfase in elkaar zit en of er daadwerkelijk sprake van een lek zou zijn.
Het artikel stelt dat op basis van de Overbruggingswet box 3 door een systeemfout bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages zouden ontstaan in plaats van één. Hierdoor zouden fiscaal partners vervolgens hun totale vermogen toe kunnen delen aan de partner met het laagste effectieve rendementspercentage. Daarbij hanteert de auteur het uitgangspunt dat voor het bepalen van het effectieve rendementspercentage per partner de afzonderlijke bezittingen van de partners op basis van de eigendomsverhoudingen tussen hen worden gebruikt. Vervolgens zou na berekening van de twee effectieve rendementspercentages voor een andere verdeling kunnen worden gekozen, waarbij het gehele vermogen aan de partner wordt toegewezen die het lagere individuele rendementspercentage heeft.
Gezamenlijke rendementsgrondslag
Van Rij schrijft dat het echter niet klopt dat bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages worden berekend. Bij de berekening van het effectieve rendementspercentage wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag. Er geldt dus één effectief rendementspercentage voor beide fiscale partners. Vervolgens mag de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen verdeeld worden tussen de fiscale partners. De systemen van de Belastingdienst zijn ingericht op de beschreven systematiek en niet op de interpretatie van de wettekst die de auteur van het artikel op het oog heeft.
Verduidelijking wettekst
Van Rij maakt uit het artikel op dat de interpretatie van de partnerregeling gebaseerd is op een verschil in de formulering in de Wet rechtsherstel box 3 en de bestaande wettekst in box 3 die door de Overbruggingswet box 3 niet is aangepast.
Dit kan voor de praktijk tot verwarring leiden, maar hier is dus geen onderscheid beoogd. In de memorie van toelichting op de Overbruggingswet box 3, in aanloop naar dit wetsvoorstel in meerdere Kamerbrieven en in tal van antwoorden op Kamervragen over dat wetsvoorstel tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is steeds benoemd dat de Overbruggingswet box 3 zo veel mogelijk aansluit bij het rechtsherstel en de systematiek van het rechtsherstel gaat voortzetten. Hier kan dus geen twijfel over bestaan. Om voor de praktijk elk misverstand te voorkomen zegt de staatssecretaris toe dat hij volgend jaar een wetsvoorstel bij de Kamers van de Staten-Generaal zal indienen waarmee de wettekst van box 3 met ingang van 2024 op dat punt wordt verduidelijkt. In de brief is nog een rekenvoorbeeld toegevoegd.
Geef een reactie