Rechtbank Noord-Holland besliste op 30 mei 2018 dat bij tijdelijke verhuur van een bij de woning behorende ruimte aan derden de huuropbrengsten onbelast zijn. De regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning is niet van toepassing omdat daarvoor de gehele woning tijdelijk ter beschikking moet worden gesteld. Hierover zijn Kamervragen gesteld die door staatssecretaris Snel zijn beantwoord.
In 2016 hebben ongeveer 8.000 huishoudens inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting in de rubriek ‘Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning’.
De kamerverhuurvrijstelling is niet van toepassing. Het gaat bij de kamerverhuurvrijstelling om het anders dan voor korte duur verhuren van een deel van de eigen woning. Een voorwaarde is dan ook dat zowel de eigenaar van de eigen woning als de huurder op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Bij tijdelijke verhuur aan bijvoorbeeld toeristen wordt niet aan beide voorwaarden voldaan.
Hoger Beroep
Snel vindt dat niet alleen verhuurders die hun gehele huis tijdelijk verhuren, maar ook verhuurders die een deel van hun huis verhuren belast zouden moeten worden. Vooralsnog is hij niet van plan om nieuwe maatregelen te nemen omdat ook de tijdelijke verhuur van een gedeelte van een eigen woning belast is op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Tegen de uitspraak waarin de rechtbank tot een ander oordeel kwam, is de inspecteur inmiddels in hoger beroep gegaan.
Zie ook: Tijdelijke verhuur gedeelte eigen woning onbelast
Meer informatie: Beantwoording Kamervragen inzake Airbnb, 29 augustus 2018
Geef een reactie