Als de Belastingdienst te weinig belasting heft over inkomen van een persoon of winst van een bv, moet de inspecteur het tekort navorderen. Maar hij kan dat niet doen als het heffingstekort is ontstaan doordat belastingambtenaren langs elkaar heen hebben gewerkt.
Navordering
Zodra de inspecteur vermoedt dat een aanslag ten onrechte niet is opgelegd of voor een te laag bedrag is vastgesteld, mag hij het bedrag aan te weinig geheven belasting in beginsel navorderen. Hetzelfde geldt als de Belastingdienst in eerste instantie ten onrechte of voor een te hoog bedrag een vermindering, een ontheffing, een teruggaaf of een heffingskorting toepast.
Nieuw feit
Voordat de inspecteur kan navorderen, moet hij wel beschikken over een zogenoemd nieuw feit. Wist hij al eerder of kon hij al eerder weten van het feit dat te weinig belasting is geheven, dan mag de inspecteur alleen naheffen als de belastingplichtige te kwader trouw is. De inspecteur zal in dat geval de kwade trouw aannemelijk moeten maken.
Geen nieuw feit nodig
In een aantal gevallen mag de inspecteur ondanks het ontbreken van een nieuw feit of kwade trouw van de belastingplichtige een navorderingsaanslag opleggen. Dit is toegestaan als te weinig belasting is geheven doordat:
- de fiscus een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een te laag bedrag heeft verrekend;
- de verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen of het voordeel van sparen en beleggen van fiscale partners wijzigt. De fiscale partners mogen de verdeling aanpassen zolang de aanslag, de navorderingsaanslag, de conserverende aanslag of de conserverende navorderingsaanslag nog niet definitief is. In beginsel gaat de fiscus uit van een 50%-50% verdeling;
- op basis van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of op een te laag bedrag is vastgesteld, waarbij de fout voor de belastingplichtige in alle redelijkheid duidelijk had moeten zijn. Dit is in ieder geval zo het bedrag aan te weinig geheven belasting minstens 30% is van de belasting die de belastingplichtige volgens de wet had moeten betalen.
Wanneer nieuw feit?
In de praktijk is het vaak lastig te bepalen wanneer sprake is van een nieuw feit en wanneer niet. Dit is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De inspecteur mag bij het controleren van de aanslag in beginsel ervan uitgaan dat de gegevens juist zijn. Maar hij moet de aangifte wel met een zekere zorgvuldigheid nalopen en verder onderzoek doen als hij reden heeft om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen. Daarbij mag de inspecteur zichzelf niet in een ivoren toren plaatsen, maar moet hij gebruikmaken van de kennis van andere ambtenaren bij de Belastingdienst. Wie van een inspecteur een navorderingsaanslag ontvangt vanwege een feit dat bij een andere ambtenaar van fiscus al lang bekend is, kan dus met succes stellen dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit.
Vergoeding van curator
De volgende zaak voor rechtbank Arnhem maakt duidelijk wat de gevolgen zijn als men binnen de fiscus niet goed samenwerkt. In deze zaak had een producent bij zijn faillissement schade geleden door fouten van de curator. De man stelde de curator aansprakelijk. Terwijl de vorderingsprocedure liep, vroeg de producent aan de ontvanger/faillissementscoördinator van de Belastingdienst of de schadevergoeding belast was. De ontvanger maakte toen een schatting van de fiscale gevolgen. Tijdens het verloop van de procedure tegen de curator lichtte de producent de ontvanger geregeld in over de stand van zaken. Uiteindelijk ontving de man de schadevergoeding, maar gaf deze niet op in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur accepteerde de aangifte. De ontvanger had hem namelijk niet ingelicht over de schadevergoeding, ook al werkten de ontvanger en de inspecteur op hetzelfde kantoor. Pas later wilde de inspecteur de schadevergoeding verwerken in een verliesbeschikking. Maar de man stelde dat geen sprake was van een nieuw feit. De rechtbank was het met hem eens. In dit geval hadden de ontvanger en de inspecteur langs elkaar heen gewerkt, terwijl zij juist met elkaar hadden moeten samenwerken. De inspecteur had kunnen weten van de schadevergoeding als hij de ontvanger om informatie had gevraagd, en mocht dus de verliesbeschikking niet aanpassen.
Wet: artikel 16, eerste lid AWR
Meer informatie: Rechtbank Arnhem, 23 februari 2012, LJN: BV6585
Geef een reactie