
Staatssecretaris Struycken ziet geen noodzaak voor een wetswijziging bij de regeling onwaardigheid van erfgenamen. Dit schrijft de staatssecretaris over het vervolg op de toezegging van de toenmalige minister voor Rechtsbescherming om de regeling voor de onwaardigheid van erfgenamen te herzien.
De toezegging werd gedaan naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Gelderland. In deze zaak had de rechtbank geoordeeld dat een man die zijn echtgenote had omgebracht, toch aanspraak kon maken op haar nalatenschap omdat hij niet strafrechtelijk was veroordeeld. Volgens artikel 4:3, eerste lid, onder a, BW is iemand van rechtswege onwaardig om te erven van degene die hij om het leven heeft gebracht, mits er een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling is. In dit geval had de man echter alleen TBS opgelegd gekregen. Hof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad oordeelden later dat de man geen aanspraak kon maken op de nalatenschap van zijn echtgenote, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Juridisch niet noodzakelijk
Deskundigen en betrokken organisaties uit de rechtspraktijk werden geraadpleegd over de wenselijkheid van een wetswijziging om te voorkomen dat iemand financieel voordeel haalt uit een misdrijf, ongeacht een strafrechtelijke veroordeling. De algemene lijn van de reacties was dat een dergelijke wetswijziging juridisch niet noodzakelijk is, omdat de wet al voorziet in mogelijkheden voor de rechter om onwaardigheid uit te spreken, ook als niet aan de specifieke gronden voor onwaardigheid is voldaan. De recente uitspraak van de Hoge Raad bevestigt deze mogelijkheid.
Hoewel de wens om de wet te wijzigen vanuit het perspectief van nabestaanden invoelbaar is, kan een wetswijziging niet voorkomen dat nabestaanden in een gerechtelijke procedure terechtkomen, al dan niet op eigen initiatief. Ook een regeling waarbij bijvoorbeeld TBS in beginsel leidt tot onwaardigheid kan niet verhinderen dat het uiteindelijke oordeel over onwaardigheid aan een rechter wordt voorgelegd. De diversiteit van gevallen waarin TBS kan worden opgelegd en de verscheidenheid aan psychische stoornissen maken een absolute regel onmogelijk. Gezien de recente uitspraak van de Hoge Raad is er volgens de staatssecretaris geen noodzaak om de wet te wijzigen. De Hoge Raad heeft bepaald dat een rechter ook met het bestaande wettelijk kader kan oordelen dat een dader die enkel TBS krijgt opgelegd, geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van het slachtoffer. Daarom acht de staatssecretaris het niet opportuun om een wetsvoorstel tot aanpassing van de bepaling over de ‘onwaardigheid’ van erfgenamen voor te bereiden en in procedure te brengen.
Geef een reactie