
Staatssecretarissen Paul en Van Oostenbruggen willen geen omzetbelasting heffen op commerciële bijlesbureaus en de middelen terug laten vloeien naar publiek bekostigd onderwijs.
Om omzetbelasting te heffen op commerciële bijlesbureaus is het nodig om een onderscheid te maken tussen winstbeogende en niet-winstbeogende aanbieders van onderwijs. In die laatste categorie kan gedacht worden aan aanbieders zoals scholen in het openbaar en bijzonder onderwijs. Sinds 1993 geldt voor alle aanbieders die zich bezig houden met het geven van regulier onderwijs in beginsel een btw-vrijstelling. Tot 1993 was de toepassing van de btw-vrijstelling voorbehouden aan niet-winstbeogende ondernemers. Dit leidde destijds in de praktijk tot een ongewenste concurrentieverstoring: de dienstverlening is, ongeacht of de aanbieder winst beoogt, immers hetzelfde maar destijds met verschillende btw-gevolgen. Om die reden werd deze voorwaarde geschrapt. Het herintroduceren van deze voorwaarde zou ook nu weer tot concurrentieverstoring leiden. Daarbij laten de begrotingsregels het door de scheiding van inkomsten en uitgaven niet toe om een specifieke bestemming te geven aan de inkomsten die voortvloeien uit een eventuele heffing op commerciële bijlesbureaus. Middelen die volgen uit een dergelijke maatregel kunnen daardoor niet terugvloeien naar het publiek-bekostigde onderwijs.
De bewindslieden achten het daarom onverstandig omzetbelasting te heffen op commerciële aanbieders van aanvullend onderwijs en is het niet mogelijk om deze opbrengsten vervolgens terug te laten vloeien naar het publiek-bekostigde onderwijs.
Geef een reactie