Een gehuwde mantelzorger heeft bij het overlijden van een inwonende ouder geen recht op de partnervrijstelling in de erfbelasting. In dat geval wordt immers de echtgenoot van de mantelzorger als partner aangemerkt en niet de inwonende ouder.
Een vrouw woonde vanaf 1991 samen met haar echtgenoot en haar twee kinderen. In 1997 trok haar moeder bij het gezin in. Toen moeder kwam te overleden was dochter de enige erfgenaam. Ze wilde de partnervrijstelling in de erfbelasting voor mantelzorgers toepassen. Maar dat mocht niet van de fiscus. Ook de rechtbank vond dat de vrouw in relatie tot haar moeder niet voldeed aan het partnerbegrip. Haar echtgenoot werd namelijk al als partner aangemerkt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel mocht niet baten. Volgens de rechter was er in dit geval geen sprake van ongelijke fiscale behandeling van gehuwde en ongehuwde mantelzorgers. Het zijn van mantelzorger is slechts één van de voorwaarden om voor de partnervrijstelling in aanmerking te komen. Het is niet zo dat het zijn van mantelzorger alléén al recht geeft op de partnervrijstelling. Er zijn immers vele mantelzorgers die om uiteenlopende redenen niet aan de voorwaarden voor partnerschap voldoen en dus geen recht hebben op de partnervrijstelling. De rechtbank oordeelde dan ook dat de wetgever het onderscheid in fiscale behandeling tussen partners en niet partners bewust had gemaakt en dat ook in redelijkheid had kunnen maken.
Wet: artikel 1a Wet Successiewet 1956 en artikel 32, eerste lid Wet Successiewet 1956
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 24 maart 2015 (gepubliceerd op 17 april 2015), ECLI:NL:RBGEL:2015:2025
Geef een reactie