Wanneer bij verkoop van een deelneming een koopsom wordt overeengekomen die bestaat uit termijnen die in aantal of omvang niet vaststaan, is sprake van een ‘earn-out’ regeling. De Hoge Raad oordeelde dat dit niet anders is als voor het totaalbedrag van de termijnen een minimum- en maximumbedrag is vastgesteld.
Als een vennootschap een deelneming verkoopt, kan zij overeenkomen met de koper dat deze de koopsom in termijnen betaalt. Staat in het jaar van de vervreemding of verkrijging het aantal of de omvang van de termijnen nog niet vast, dan is volgens de Wet vpb (huidig artikel 13, lid 6) sprake van een ‘earn-out’. Dit heeft tot gevolg dat de waardeveranderingen van het recht op de termijnen dan onder de deelnemingsvrijstelling vallen bij de verkoper. Een waardeverandering die ontstaat door oprenting valt hier ook onder.
De earn-out regeling is ook van toepassing als (een gedeelte van) de koopsom bestaat uit termijnen die in aantal of omvang niet vaststaan, maar waarbij voor het totaalbedrag van de termijnen een minimum- en maximumbedrag is overeengekomen. Het aantal termijnen of de omvang daarvan staat dan nog steeds niet vast. Dit oordeelde de Hoge Raad in een zaak die werd aangespannen door een partij die haar deelneming verkocht. Het was in dit geval namelijk onzeker wanneer het minimumbedrag van de gehele koopprijs werd uitbetaald en het totaal van de termijnen kon ook hoger uitvallen. De oprentingslast waarmee de verkoper de nabetalingsverplichting uiteindelijk nog ophoogde kon dan ook niet in aftrek van de belastbare winst worden gebracht.
Wet: artikel 13, lid 1 tweede volzin Wet vpb (tekst 2006)
Meer informatie: Bron: Hoge Raad 8 februari 2013, LJN BZ0731
Geef een reactie