Voor toepassing van de partnervrijstelling in de Successiewet geldt dat één persoon maar één fiscale partner kan hebben. Dit is niet strijdig met het discriminatieverbod, aldus de Hoge Raad.
In deze zaak vormde een dame samen met haar echtgenoot, kinderen en haar vader een gezamenlijke huishouding. Zij ontving een mantelzorgcompliment (artikel 19a WMO oud) in verband met het verzorgen van haar vader. Bij het overlijden van vader in 2011 was zijn dochter op basis van het testament zijn enig erfgenaam. Er ontstond discussie over de vraag of zij voor de erfbelasting recht had op toepassing van de partnervrijstelling van € 603.600. In tegenstelling tot Rechtbank Zeeland-West-Brabant, oordeelde Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat de partnervrijstelling niet van toepassing is op meerrelaties en dat geen sprake is van ongeoorloofde discriminatie. Volgens de Hoge Raad is bij de uitbreiding van het partnerbegrip voor de Successiewet met bepaalde mantelzorgers niet afgeweken van het uitgangspunt dat een persoon op enig moment maar één partner kan hebben. Het handhaven van dit uitgangspunt heeft in dit geval tot gevolg dat zij geen aanspraak kan maken op de partnervrijstelling terzake van haar vaders nalatenschap, omdat zij al een andere partner had (haar echtgenoot). Dit is niet strijdig met het discriminatieverbod. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de mantelzorgster daarom ongegrond.
Wet: artikel 1a lid 4 en artikel 32 lid 1, onder 4, onderdeel a SW 1956, artikel 19a WMO (per 2015 afgeschaft)
Meer informatie: Hoge Raad 8 december 2012, ECLI:NL:HR:2017:3080
Geef een reactie