Hof Amsterdam maakt duidelijk dat men geen geslaagd beroep op het Kerstarrest kan doen als het werkelijk rendement op het vermogen het forfaitaire inkomen overtreft.
In de jaren 2015 tot en met 2018 was het loon uit vroegere dienstbetrekking het enige “arbeidsinkomen” van een man. Daarnaast was hij samen met zijn partner eigenaar van een woonark waarop geen hypotheek rustte, enkele bank- en spaartegoeden en een beleggingsportefeuille. De man had meegedaan aan de massale bezwaarprocedures tegen de vermogensrendementsheffing. Daarnaast stelt hij dat sprake is van een individuele en buitensporige last, omdat hij door de box 3-belasting moet interen op zijn vermogen. Hij stelt uitsluitend een zeer lage rente op zijn spaartegoeden te hebben genoten. Ook beweert hij geen inkomsten uit beleggingen te hebben behaald.
Geen individuele en buitensporige last
Maar het hof oordeelt dat de klachten van de man dat het box 3-regime voor de jaren 2015 en 2016 in strijd is met het eigendomsrecht, hem niet kunnen baten. De rechtspraak met betrekking tot die jaren dwingt de belastingrechter in principe niet om rechtsherstel te bieden. Bovendien oordeelt het hof dat de box 3-heffing voor de man geen individuele en buitensporige last is. Hoewel de man nauwelijks rente en geen dividend heeft genoten, zijn de waarden van zijn spaartegoeden en beleggingen in 2016 substantieel toegenomen. Bovendien woont hij vrij van hypotheeklasten.
Werkelijk box 3-inkomen te hoog
Wat betreft de jaren 2017 en 2018 kan de belastingrechter op grond van het Kerstarrest wel verplicht zijn om rechtsherstel te bieden. Zie NTFR 2022/37 en ‘Hoge Raad vervangt vermogensmix door werkelijk rendement’. Het hof stelt echter dat met betrekking tot de bank- en spaartegoeden de forfaitaire heffing niet meer bedraagt dan de werkelijk ontvangen rente. In dat geval is geen sprake van interen op het vermogen. Dit oordeel verandert niet als men de waardestijging van de aandelen en opties in 2018 ten opzichte van 2017 zou rekenen tot het werkelijk rendement. Deze waardestijging verhoogt immers het besteedbare inkomen, maar niet de vermogensrendementsheffing. Het hof bevestigt daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank (zie NTFR 2020/3181).
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001
Specialisatieopleiding Vermogensstructurering
Vermogenden worden vaak omringd door veel adviseurs, ieder met hun eigen specialistische expertise, maar wie overziet het grotere geheel? En wie beoordeelt of de optimale oplossing aansluit op de wensen en emotionele voorkeuren van uw cliënt? Een mooie uitdaging voor u als adviseur, accountant of bankier!
Geef een reactie