Bij financiering van een besmette rechtshandeling met een verbonden lening, voorkomt een zekere paralellie met een externe financiering niet de toepassing van de dubbele zakelijkheidstoets volgens A-G Wattel. Het verband tussen de in- en externe lening moet nauwer zijn dan het Gerechtshof Amsterdam eiste.
Een B.V. die onderdeel uitmaakte van een bankenconcern verrichtte een besmette rechtshandeling (kapitaalstorting in een deelneming), die zij financierde met een verbonden lening. De inspecteur weigerde de aftrek op die lening op grond van artikel 10a Wet Vpb 1969 (hierna Wet Vpb). De vraag was of een overgelegde verklaring waaruit bleek dat het verbonden lichaam het geld parallel van derden had ingeleend het vereiste tegenbewijs van zakelijk handelen leverde. Volgens het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam was de lening extern opgenomen en was voldoende schuldparallellie tussen de in- en externe lening aannemelijk, dus verhinderde artikel 10a Wet Vpb de renteaftrek niet. Advocaat-Generaal Wattel (de A-G) is echter van mening dat het verband tussen de interne en externe lening veel nauwer moet zijn dat het hof eiste.
Externe financieringen en schuldparalellie
De passages in de parlementaire geschiedenis over ‘echte’ en ‘feitelijke’ derdenleningen en schuldparalellie, gaan volgens de A-G niet over de situatie in deze zaak. In deze zaak was geen sprake van het ontstaan van een voornemen tot een besmette rechtshandeling die vervolgens gefinancierd werd, maar was de verbonden schuld aangegaan omdat al externe schulden waren. Ook als dat anders is, geldt alleen een safe haven (waarbij wordt afgezien van de dubbele toets) als de verbonden schuld gelijkgesteld kan worden met een rechtstreekse externe lening. Dat was hier volgens de A-G niet het geval. Het moet gaan om een ‘echte derdenlening’ of een lening die ‘feitelijk bij een derde is aangegaan’ en moet daarom in alle opzichten (behalve wellicht het rentepercentage) gelijkgesteld kunnen worden met een ‘echte derdenlening’. Als dat niet kan, geldt de dubbele zakelijkheidstoets. De zakelijkheid van de verbonden lening kan volgen uit de ‘paralellie’ met een externe lening of uit het gegeven dat (boekhoudkundige) tracing mogelijk is, maar dan moeten ook overwegend zakelijke redenen voor de gefinancierde rechtshandeling bestaan. De (on)zakelijkheid van het doel van de storting had men in deze zaak dus ook moeten onderzoeken. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 26 januari 2017 (gepubliceerd 10 februari 2017), ECLI:NL:PHR:2017:52
Geef een reactie