Voor de kosten van het storten van vervuilde grond op een naastgelegen terrein mocht een ondernemer een voorziening vormen. De hoogte werd echter beperkt, omdat er geen saneringsverplichting was.
Een ondernemer wil zo veel mogelijk zijn voorbereid op het doen van hoge toekomstige uitgaven. Onder voorwaarden kan hij hiervoor een voorziening vormen. Hij mag diverse voorzieningen opnemen voor zaken die nog niet betaald zijn, maar in de toekomst (wellicht) moeten worden betaald. De voorwaarden voor het kunnen vormen van een voorziening zijn strikt en liggen besloten in het zogenoemde Bakstenenarrest uit 1998. De drie voorwaarden zijn:
1. de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan (oorsprongseis);
2. de toekomstige uitgaven kunnen aan die periode worden toegerekend (toerekeningseis);
3. er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen (zekerheidseis).
Vervuilde grond werd verplaatst
In een zaak waarover de Hoge Raad moest oordelen, was in geschil of een ondernemer een voorziening mocht vormen voor vervuilde grond. En zo ja, tot welk bedrag. Het ging in deze zaak om een ondernemer die twee naast elkaar gelegen stukken grond bezat. Op terrein A liet hij 25.000 ton verontreinigde grond afgraven voor de bouw van bedrijfshallen. De grond verplaatste hij naar terrein B. In het jaar dat hij de bedrijfshallen verkocht, vormde de ondernemer een voorziening van ruim € 1 miljoen voor de kosten van de afvoer van de verontreinigde grond, op basis van offertes voor sanering en afvoeren van de grond.
Voorziening voor kosten onafhankelijke derde
Volgens de Hoge Raad mocht de ondernemer inderdaad een voorziening vormen, maar niet voor € 1 miljoen. Er was namelijk geen saneringsverplichting. De voorziening moest beperkt blijven tot de kosten die een onafhankelijke derde aan de ondernemer in rekening zou hebben gebracht voor het overnemen van 25.000 ton vervuilde grond. Het hof had deze kosten eerder al vastgesteld op € 200.000. Dit was het bedrag van de waardedaling die terrein B onderging door het storten van de vervuilde grond, verhoogd met een winstopslag. Hierbij werd geen rekening gehouden met kosten van sanering, omdat daartoe geen verplichting was.
Meer informatie: Hoge Raad, 10 augustus 2012, LJN: BV0276
Geef een reactie