Een Luxemburgs beleggingsfonds heeft geen recht op teruggaaf van ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Aangezien de beleggingsinstelling niet ongunstiger wordt behandeld dan een vergelijkbaar Nederlands lichaam, is dit niet in strijd met de Europese regels over het vrije verkeer van kapitaal.
Dit oordeelde Rechtbank Breda in een zaak waarin een geclaimde teruggaaf van belasting op portfoliodividenden ter discussie stond. Het betrof een in Luxemburg gevestigd beleggingsfonds met rechtspersoonlijkheid. In Luxemburg was deze vrijgesteld van winstbelasting. In 2007 en 2008 heeft het fonds portfoliodividenden ontvangen waarop 15% Nederlandse dividendbelasting is ingehouden. In Luxemburg heeft zij deze niet kunnen verrekenen en vroeg daarom een teruggaaf in Nederland voor de bedragen van €88.846 (2007) en €670.857 (2008). De inspecteur stond deze teruggaven niet toe. De rechtbank was het daarmee eens. Als de beleggingsinstelling in Nederland was gevestigd, zou zij aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen en niet in aanmerking komen voor een teruggaaf van dividendbelasting. Het achterwege laten van een teruggave was volgens de rechter niet in strijd met het vrije kapitaalverkeer (artikel 63 EU-verdrag). De beleggingsinstelling werd niet ongunstiger behandeld dan een vergelijkbaar lichaam dat in Nederland zou zijn gevestigd. Omdat de beleggingsinstelling geen uitdelingsverplichting kende, was ze niet vergelijkbaar met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling (artikel 28 Wet vpb). Tevens was ze door afwijkende juridische en feitelijke eigenschappen niet vergelijkbaar met een Nederlands lichaam zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 Wet dividendbelasting. De inspecteur had de geclaimde teruggave van dividendbelasting terecht geweigerd.
Wet: artikel 25 en 28, lid 2 b Wet vpb 1969, artikel 10 Wet op de dividendbelasting 1965, artikel 63 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Meer informatie: Rechtbank Breda, 5 maart 2013 (gepubliceerd 24 mei 2013), LJN: CA0900
Geef een reactie