Het opvoeren van een aftrekpost waarop geen of slechts gedeeltelijk recht bestaat, kan volgens het hof meebrengen dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het gevolg is dat de belastingplichtige overtuigend moet aantonen dat de opgelegde aanslagen onjuist zijn.
Een man was verdacht van bijstandsfraude. Rechercheurs van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van zijn woonplaats hadden diverse waarnemingen gedaan, die voor de Belastingdienst aanleiding waren navorderingsaanslagen met boetes op te leggen. Uit de waarnemingen kwam onder meer naar voren dat de man een woning verhuurde en feitelijk in een andere woning van zijn inmiddels ex-partner met haar kinderen verbleef. De verhuurde woning gaf de man niet aan in box 3, maar als eigen woning in box 1. Hij claimde daar ook renteaftrek voor. Voorts had de man nog een woning en een spaarrekening in het buitenland. Dat vermogen gaf hij ook niet aan in zijn aangifte. De inspecteur legde voor een aantal jaar navorderingsaanslagen met vergrijpboeten van 25% op. Daarbij telde de inspecteur de waarde van de verhuurde woning bij het vermogen van de man op en bracht de eigenwoningschuld in mindering, ook telde de inspecteur de getaxeerde waarde van de buitenlandse woning op bij het vermogen van de man.
Geen hoofdverblijf
Bij Hof Amsterdam zijn de navorderingsaanslagen en de boete in geschil. Het hof vond dat de inspecteur de bewijslast terecht had omgedraaid en verzwaard. Uit het proces-verbaal van de DWI en de diverse getuigenverklaringen, had de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de man zijn hoofdverblijf niet had in de verhuurde woning, maar bij zijn toenmalige partner. De man had daardoor onterecht de betaalde rente op de eigenwoningschuld in aftrek gebracht. Hierdoor waren de volgens de aangifte verschuldigde bedragen verhoudingsgewijs aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde bedragen aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De man verhuurde zijn woning en hij verbleef zelf op een ander adres. Daardoor moest de man zich bewust zijn dat de woning geen hoofdverblijf kon zijn en hij dus niet de rente in aftrek kon brengen. Het hof concludeert dat de man niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Hij moet dus overtuigend aantonen dat de navorderingsaanslagen onjuist zijn. Daarin acht het hof de man niet geslaagd. Verder oordeelt het hof ook nog dat de schattingen van de inspecteur redelijk zijn. Ook de opgelegde boetes zijn volgens het hof passend en geboden.
Wet: art. 3.110, 3.111 Wet IB 2001 en art. 27e AWR
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 25 juni 2019 (gepubliceerd 6 november 2019); ECLI:NL:GHAMS:2019:2246
Geef een reactie