Heeft een dga in 2011 het standpunt ingenomen dat bij leegstand van door zijn B.V. verhuurd onroerend goed de in rekening gebrachte btw aftrekbaar is? Dan kan de Belastingdienst geen vergrijpboete opleggen, omdat dit standpunt in 2011 pleitbaar was.
Een B.V. exploiteerde een monumentenpand. Gedurende 2011 stond dit pand leeg en gedurende een gedeelte van 2012 stelde de B.V. dit pand om niet ter beschikking aan een verbonden vennootschap. Pas tijdens de bezwaarfase tegen de naheffingsaanslagen btw kwam de B.V. met een factuur en een huurovereenkomst. Met deze achteraf opgemaakte stukken had de B.V. volgens Hof Arnhem-Leeuwarden niet aannemelijk gemaakt dat ook daadwerkelijk sprake was van belaste verhuur. De B.V. meende voorts dat de voorbelasting tijdens de periode van leegstand aftrekbaar was.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op grond van jurisprudentie dat voor aftrek van voorbelasting tijdens leegstand bepalend is het voornemen van de B.V. om het pand btw belast te gaan verhuren. Dit voornemen moet de B.V. aannemelijk kunnen maken. Het hof vernietigt echter de vergrijpboete voor de aftrek van voorbelasting tijdens de leegstand. Gelet op de stand van de rechtspraak in 2011 was het standpunt pleitbaar dat tijdens leegstand de in rekening gebrachte voorbelasting aftrekbaar was. Voor 2012 is wel sprake van grove schuld bij de B.V., onder meer omdat haar bestuurder de door haar boekhouder ingediende aangiften omzetbelasting niet heeft gecontroleerd. Het hof vindt deze werkwijze grenzen aan roekeloosheid. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij zorgvuldig omgaat met de fiscale verplichtingen van de ondernemingen die hij leidt. Het is ernstig nalatig of laakbaar slordig geen toezicht te houden op de in te dienen aangiften omzetbelasting, aldus het hof.
Wet: art. 11 (lid 1 letter b onder 5) Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 mei 2018 (gepubliceerd 1 juni 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:4485
Geef een reactie