Als een ondernemer een verlies lijdt op een vordering mag hij dit verlies alleen ten laste van de winst brengen als de lening is verstrekt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming. De resultaten uit risicovolle beleggingen worden niet toegerekend aan de onderneming, omdat de risico’s die aan dergelijke beleggingen zijn verbonden een gevolg zijn van een keuze die buiten de ondernemingssfeer liggen.
Beleggen in box 1 en 3
In de inkomstenbelasting worden beleggingsproducten belast in box 1 of in box 3. In box 1 zijn beleggingen ondergebracht die verband houden met de onderneming of die het resultaat zijn van het rendabel maken van vermogen dat normaal vermogensbeheer te boven gaat. Zie in dit kader het bericht ‘Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’. Vermogensbestanddelen die ter belegging worden aangehouden, zoals verhuurde panden en woningen die niet als hoofdverblijf dienst doen of rechten die direct of indirect op (on)roerende zaken betrekking hebben, vallen in box 3. Ook rechten die niet op zaken betrekking hebben vallen in box 3. Denk hierbij aan vorderingen en obligaties, maar ook een aandelenbelang dat niet kwalificeert als een aanmerkelijk belang (belast in box 2).
Normaal vermogensbeheer
Een onderneming is een organisatie van kapitaal en arbeid die deelneemt aan het economisch verkeer met het oogmerk winst te behalen. Als iemand op een ‘normale’ manier zijn vermogen beheert, zal geen sprake zijn van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting. Wanneer het streven bestaat om eigen arbeidskracht, eigen capaciteiten of eigen relaties rendabel te maken, kan men dus niet meer spreken van normaal vermogensbeheer. Gaat het om zuiver speculatieve beleggingen, dan zal wel sprake zijn van normaal vermogensbeheer. De scheiding tussen beide zal niet altijd even duidelijk zijn. In de rechtspraak is ten aanzien van de beleggingen in onroerende zaken wel een zekere lijn te trekken. Zie bijvoorbeeld het bericht ‘Verhuur appartementencomplex was normaal vermogensbeheer’. In zulke gevallen wordt onder andere gekeken of de belastingplichtige het pand zelf heeft gebouwd, zelf onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden verricht aan het pand, verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen en de wijze waarop de belastingplichtige zich zelf naar buiten toe presenteert. Het gaat steeds om een combinatie van factoren. Daarbij staat de verhouding tussen de omvang van het vermogen en de werkzaamheden die worden verricht centraal.
Verschil tussen beleggen en ondernemen
Als er sprake is van een onderneming zijn alle resultaten belast, dus zowel de reguliere opbrengsten als de vervreemdingsvoordelen. Daar staat tegenover dat de ondernemer alle kosten in aftrek kan brengen. Als er sprake is van ‘gewoon’ beleggen, wordt het te belasten inkomen in box 3 forfaitair berekend. De werkelijke voordelen worden dus niet in de heffing betrokken. Bij een goed rendement is een heffing via box 3 dus gunstiger dan een heffing via box 1. In geval van verliezen is een heffing in box I fiscaal en financieel voordeliger.
Verschil tussen beleggen en resultaat overige werkzaamheden
Er kan alleen sprake zijn van een resultaat uit overige werkzaamheid als geen sprake is van winst uit onderneming. Dit verschil zit voornamelijk in de omvang van de activiteiten, de risico’s, en het aantal opdrachtgevers. Wil er sprake kunnen zijn van een te belasten resultaat uit overige werkzaamheden, dan moet het voordeel zijn gerealiseerd door middel van het verrichten van een dienst of een werkzaamheid in het economische verkeer met het oogmerk (en een redelijke verwachting) om hier voordeel mee te behalen. Het begrip ‘normaal vermogensbeheer’ speelt bij de scheiding tussen beleggen en de resultaten uit overige werkzaamheden ook een belangrijke rol. Voordelen die het normaal vermogensbeheer te boven gaan, kunnen dus belast worden als resultaat uit overige werkzaamheid. Enkele voorbeelden hiervan zijn;
- het aanwenden van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis;
- ‘het uitponden van een onroerende zaak’, dit houdt in dat men een complex van onroerende zaken koopt of splitst in appartementsrechten met het doel om deze afzonderlijke delen te verkopen.
Verlies op vordering
Als een bepaald vermogensbestanddeel in een bepaalde box expliciet is vrijgesteld van belastingheffing, heeft de hoofdregel tot gevolg dat het betreffende vermogensbestanddeel niet meer mag worden meegenomen bij het bepalen van het inkomen in een volgende box. In bepaalde situaties wordt dit onwenselijk geacht, bijvoorbeeld bij de aftrek van een rente van een schuld of bij het lijden van een verlies op een vordering. Hier kan de vraag ontstaan in welke box de belastingplichtige dit verlies mag aftrekken. In de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat wanneer het verlies niet aftrekbaar is in box 1, men het betreffende verlies wel mag meenemen bij het bepalen van de heffingsgrondslag in box 3. Gaat het om een ib-ondernemer dan is dit verlies alleen aftrekbaar in box 1 als hij de lening heeft verstrekt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming. Binnen dit kader valt in beginsel niet de verstrekking van een lening uit liquide middelen van de onderneming voor doeleinden welke aan de onderneming vreemd zijn. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor gevallen waarbij sprake is van een belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen op een zodanige wijze dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn.
Risicovolle beleggingen
De Hoge Raad heeft onlangs weer benadrukt dat de ib-ondernemer het verlies op risicovolle beleggingen niet ten laste van de winst kan brengen. Het ging in deze zaak om een vrouw die samen met haar echtgenoot een tandartsenpraktijk in de vorm van een vennootschap onder firma dreef. De vof had middelen die binnen de onderneming tijdelijk overtollig waren aan een derde uitgeleend. Er waren geen zekerheden bedongen of gesteld ten aanzien van die vordering en de vordering hield evenmin verband met de bedrijfsuitoefening. De vof leed op een gegeven moment een verlies op de vordering en trok deze af van de winst. Volgens de Hoge Raad had de inspecteur deze aftrek terecht geweigerd, want er was sprake van een risicovolle belegging. De aan dergelijke beleggingen verbonden risico’s waren namelijk een gevolg van een buiten de ondernemingssfeer gelegen keuze. Daarom mochten de ondernemers de resultaten uit deze belegging niet aan de onderneming toerekenen.
Meer informatie: Hoge Raad, 23 november 2012, LJN: BY3899
Geef een reactie