Een navorderingsaanslag die binnen de reguliere vijfjaarstermijn wordt opgelegd, vervalt niet als de inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
De Hoge Raad heeft dit beslist in een zaak die een zwartspaarder had aangespannen. De desbetreffende belastingplichtige hield een bankrekening aan in Zwitserland, waarvan hij geen opgaaf had gedaan in zijn aangifte IB/PVV 2006. In 2009 maakte hij gebruik van de inkeerregeling. Dit leidde tot oplegging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 met dagtekening 16 april 2011. De belastingplichtige stelde dat de navorderingsaanslag niet in stand kon blijven omdat de inspecteur deze niet binnen een redelijke termijn had opgelegd. De Hoge Raad vond dat er geen aanleiding was tot vernietiging van de navorderingsaanslag. Uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling is af te leiden dat in een geval waarin de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt binnen de vijfjaarstermijn, maar niet zo voortvarend als mogelijk is, dit tot verval van de navorderingsbevoegdheid leidt. Volgens de Hoge Raad leidt het zorgvuldigheidbeginsel evenmin tot die gevolgtrekking. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de zwartspaarder dan ook ongegrond.
Wet: artikel 16, derde lid AWR
Meer informatie: Hoge Raad, 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2163
Geef een reactie