Dr. Harrie Bresser verklaart het belang van een recent arrest over de tot 1 januari 2016 geldende vrijstelling van vennootschapsbelasting voor nijverheidsbedrijven in handen van de overheid.
Een nv houdt middellijk alle aandelen in een bv. De aandelen van de nv zijn middellijk in handen van Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen, waaronder een grootmoedervennootschap. De bv houdt zich bezig met afvalwaterzuivering. Daarbij wekt zij energie op waarvan 90% dient om te voorzien in haar eigen energiebehoefte. De vraag is of de bv in 2012 en 2013 belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting (Vpb), beoordeeld naar de toen geldende bepalingen over de belastingplicht van (indirecte) overheidslichamen. Hof Den Haag (NTFR 2021/3065) heeft deze vraag ontkennend beantwoord.
Geen rechtspersoon met distributiebedrijf
De Hoge Raad onderschrijft de beslissing van het hof. Het hof is terecht ervan uitgegaan dat de woorden ‘een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort’ in de toenmalige bepaling slechts zagen op rechtspersonen die zelf een dergelijk bedrijf uitoefenden. Wilde sprake zijn van ‘toebehoren’, dan was ook niet voldoende dat een rechtspersoon alle aandelen hield in een andere rechtspersoon die een distributiebedrijf uitoefende. De grootmoeder heeft alleen werkzaamheden als houdstermaatschappij verricht en geen activiteiten op het gebied van energiedistributie. Daarom heeft het hof terecht geoordeeld dat de grootmoedervennootschap niet kwalificeerde als een rechtspersoon aan wie een distributiebedrijf toebehoort.
Ontbreken van een groep
Verder is het hof terecht ervan uitgegaan dat rechtspersonen en vennootschappen slechts kunnen zijn verbonden in een groep als daarover een gezamenlijke leiding wordt uitgeoefend. Alleen de nv en niet de grootmoeder kon de voor een groepsrelatie vereiste – beslissende – zeggenschap met betrekking tot de bv uitoefenen. Nu de nv niet ook de dochtervennootschappen van de grootmoeder aan wie een distributiebedrijf toebehoort aanstuurde, heeft het hof terecht geoordeeld dat de bv niet in een groep was verbonden met die dochtervennootschappen. Tot slot heeft het hof terecht geoordeeld dat de bv met het enkel produceren van elektriciteit niet een nijverheidsbedrijf heeft uitgeoefend. De levering van energie vond om niet plaats; daarom heeft zij met de opwekking en levering van energie niet deelgenomen aan het economische verkeer. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën ongegrond.
Reactie dr. Harrie Bresser
Taxence vroeg dr. Harrie Bresser, universitair docent bij de Radboud Universiteit Nijmegen en tevens werkzaam bij de Belastingdienst, om een commentaar. Hij zal in zijn noot bij dit arrest in NTFR ook het belang van dit arrest schetsen en enkele kritische kanttekeningen plaatsen. Zowel deze reactie als de noot in NTFR is geschreven op persoonlijke titel.
Hoewel de belastingplicht voor overheidsbedrijven per 1 januari 2016 ingrijpend is gewijzigd, is dit arrest ook nu nog relevant. De Hoge Raad overweegt namelijk dat bij levering van energie aan het net om niet er geen deelname aan het economische verkeer plaatsvindt. Alleen daarom al is deze activiteit niet aan te merken als het drijven van een onderneming.
Wet: art. 2:24b BW en art. 2, zevende lid Wet Vpb 1969 (tekst op 1 januari 2013)
Bron: Hoge Raad 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:627, 21/03758
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van Harrie Bresser in NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Geef een reactie