Als een bedrijf meer uren aan haar klanten factureert dan zij aan haar werknemers verloont, zal de inspecteur al snel concluderen dat dus te weinig loonheffing is afgedragen. Volgens Rechtbank Noord-Holland is die conclusie iets te simpel.
Na een boekenonderzoek had de inspecteur aan een schoonmaakbedrijf naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Het bleek namelijk dat de uren vermeld op de facturen van het schoonmaakbedrijf aan haar klanten verschilden met de uren die volgens de administratie waren verloond. De Belastingdienst meende dat het verschil bestond uit zwart werk. Het schoonmaakbedrijf betwistte het verschil in uren niet, maar wel de conclusie van de inspecteur. Volgens het bedrijf werden aan de klanten gewoon meer uren berekend dan er daadwerkelijk werd gewerkt. Het verschil bestond uit ‘winsturen’ voor het bedrijf. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de uren op de facturen op één lijn moeten worden gesteld met de aantallen gewerkte uren.
Klacht over administratie is geval apart
De inspecteur voerde ook aan dat de administratie van het bedrijf niet deugde. Aan de hand van de urenadministratie was niet te bepalen of alle uren waren verloond. Door het ontbreken van een goede kasadministratie kon evenmin worden vastgesteld of en welke uren waren uitbetaald. Wat dit betreft oordeelt de rechtbank dat de inspecteur eigenlijk stelt dat het schoonmaakbedrijf niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan. Zo’n stelling hoort thuis in een procedure over een informatiebeschikking. En anders dan de inspecteur betoogt, leidt het nog niet tot de conclusie dat te weinig loon is aangegeven. De rechtbank komt tot de slotsom dat niet aannemelijk is gemaakt dat terecht is nageheven. En omdat de zaak zich al erg lang voortsleept (tussen bezwaarschrift en rechtbankuitspraak zitten vijf jaar en vier dagen), krijgt het schoonmaakbedrijf ook nog een immateriële schadevergoeding van € 3.500.
Wet: artikel 52 AWR
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 20 januari 2018 (gepubliceerd 13 februari 2018) ECLI:NL:RBNHO:2018:942
Geef een reactie