Een Ierse Ltd. was bij nader inzien toch geen laagbelaste beleggings-deelneming. Uitgaande van een negatieve winst van de Ltd. en een verschuldigde Ierse belasting van € 159.995, werd volgens het hof voldaan aan de redelijkeheffingstoets. Alle voordelen die de bv genoot uit haar deelneming uit de Ierse Ltd. vielen onder de deelnemingsvrijstelling.
Deze zaak werd aangespannen door een bv, 100% dochter van een Zuid-Afrikaanse vennootschap. De bv fungeerde als houdster- en financieringsmaatschappij en hield alle aandelen van een Ierse Ltd. In verband met uitbreidingsplannen in Europa, werden middelen vrijgemaakt die onder andere bij de Ierse Ltd. werden ondergebracht. Om acquisities te kunnen doen verstrekte deze leningen aan de bv. Uiteindelijk wijzigden de plannen, waardoor de Ierse entiteit werd geliquideerd. Ter discussie stond of de deelnemingsvrijstelling van toepassing was op het aandelenbezit van de bv in de Ierse vennootschap, of dat sprake was van een laagbelaste beleggingsdeelneming. Het hof kwam hier tot een ander oordeel dan Rechtbank Den Haag. In tegenstelling tot de rechtbank, oordeelde het hof dat de Ierse Ltd. geen laagbelaste beleggings-deelneming was omdat in Ierland tenminste 10% belasting zou zijn geheven over de winst naar Nederlandse maatstaven (redelijkeheffingstoets). Correcties voor renteloze leningen en extra valutaverlies resulteerde namelijk in een negatieve winst. De voordelen die de bv genoot uit haar deelneming uit de Ierse Ltd. vielen daarom onder de deelnemingsvrijstelling.
Correcties voor renteloze leningen
Voor de winstberekening in het kader van deze redelijkeheffingstoets, moest om te beginnen rekening worden gehouden met de renteloze leningen. De zakelijke rente op de renteloze lening aan de bv werd gesteld op 3,55%. Ook moest een correctie plaatsvinden voor de lening van overtollige liquiditeiten van de Ierse Ltd. aan een andere Ierse concernvennootschap. Volgens het hof was het namelijk niet zakelijk om geen rente te bedingen, dus moest daarvoor een zakelijke rente van 2,19% worden geïmputeerd. De totale correctie ter zake van de leningen betrof circa
€ 2,6 miljoen.
Extra valutaverlies
Daarnaast kon volgens het hof op de winst een extra valutaverlies in aftrek komen van circa
€ 3,4 miljoen. Goed koopmansgebruik verplicht namelijk niet om valutaverliezen op dergelijke vorderingen eerder te nemen dan bij realisatie. De bv kon daarom bij de winstberekening in euro’s, haar in dollars genoteerde vorderingen waarderen naar de historische dollar/euro koers en hoefde valutawinsten en – verliezen niet te nemen tot het moment van realisatie.
Wet: artikel 8b, 10b en 13, lid 9 Wet Vpb (2008)
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 8 januari 2015 (gepubliceerd 4 februari 2015), ECLI:NL:GHAMS:2015:164
Geef een reactie