Als een publiekrechtelijk lichaam een bestelauto voor minder dan 10% gebruikt voor economische prestaties en voor de rest voor overheidswerkzaamheden, moet zij het standaardtarief aan motorrijtuigenbelasting betalen.
In een zaak voor Hof Den Haag verrichtte een gemeente zowel economische als niet-economische activiteiten. Zij gebruikte een bestelauto voor minder dan 10% voor haar economische activiteiten. Voor de rest gebruikte ze de bestelauto voor in het inzamelen van veegvuil, het legen van prullenbakken en dergelijke. Deze activiteiten vormden overheidswerkzaamheden. De gemeente vond echter dat zij deze werkzaamheden toch als btw-ondernemer verrichtte. Daardoor zou de auto voor meer dan 10% worden gebruikt voor de onderneming. Dit zou weer als gevolg hebben dat de gemeente het lagere tarief binnen de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto’s van ondernemers mocht gebruiken. Maar het hof verwerpt de stelling van de gemeente. Voor zover de gemeente optreedt als overheid, treedt zij niet op als ondernemer. Evenmin is de gemeente aan te merken als ondernemer als zij geen economische prestaties verricht. Het hof constateert dat de gemeente de bestelauto te weinig heeft gebruikt voor ondernemingsactiviteiten. Zij moet daarom motorrijtuigenbelasting betalen tegen het gewone tarief.
Wet: art. 7 Wet OB 1968 en artt. 24 en 24b, eerste lid Wet MRB 1994
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 1 mei 2018 (gepubliceerd 24 mei 2018), ECLI:NL:GHDHA:2018:1190
Geef een reactie