Een genietingstijdstip van het mantelzorgcompliment na het overlijden staat niet aan de toepassing van de partnervrijstelling in de weg. Ook niet als het mantelzorgcompliment eerder aan een ander is toegekend. Tot dit oordeel kwam Hof Arnhem-Leeuwarden.
Een dame deed in 2013 als enige erfgename van haar overleden zoon een beroep op de partnervrijstelling voor de erfbelasting. Ze had in de jaren 2010 tot en met 2012 mantelzorg verleend aan haar zoon. In 2014 kreeg zij voor die jaren van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een mantelzorgcompliment toegekend. De inspecteur weigerde de toepassing van de partnervrijstelling omdat het mantelzorgcompliment pas na het overlijden van erflater aan belanghebbende was toegekend. Ten tijde van het overlijden van erflater was een mantelzorgcompliment toegekend aan een buurvrouw die ook mantelzorg had verleend aan erflater. Volgens de inspecteur deed het er niet toe dat die buurvrouw het ontvangen mantelzorgcompliment had teruggestort bij de SVB. De inspecteur vond het evenmin van belang dat de buurvrouw in verhouding tot belanghebbende een geringe bijdrage aan de mantelzorg had geleverd. Het hof oordeelde in tegenstelling tot de rechtbank dat belanghebbende de partnervrijstelling mocht toepassen. Nergens uit blijkt dat het mantelzorgcompliment op het moment van overlijden moet zijn genoten. Ook na een overlijden kan men nog een mantelzorgcompliment aanvragen, waardoor de partnervrijstelling van toepassing is, mits uiteraard aan alle voorwaarden van artikel 1a, lid 4, van de SW (oud) is voldaan. Het hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de aanslag.
Let op!
Mantelzorgers kunnen sinds 1 januari 2015 geen aanspraak meer maken op de partnervrijstelling. Toepassing van de partnervrijstelling voor de erfbelasting is nog wel mogelijk bij overlijdens in het kalenderjaar 2015, op voorwaarde dat een mantelzorgcompliment is verkregen in 2014. Overigens is de waardering van mantelzorgers sinds 1 januari 2015 een expliciete taak van gemeenten geworden.
Wet: artikel 1a, vierde lid SW 1956
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 januari 2017 (gepubliceerd op 27 januari 2017), ECLI:NL:GHARL:2017:249
Geef een reactie