Het Openbaar Ministerie mag iemand niet strafrechtelijk vervolgen voor feiten waarvoor hij al een fiscale boete heeft moeten betalen. Dit is alleen anders als nieuwe bezwaren opkomen. Hierbij is het wel zaak om in de gaten te houden voor welke feiten precies een fiscale boete is opgelegd.
Het Openbaar Ministerie (OM) vervolgde een man voor (het medeplichtig zijn aan):
- het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2013 en 2014;
- het opzettelijk niet (op tijd) indienen van de aangifte IB/PVV over de jaren 2011, 2012 en 2013;
- het opzettelijk indienen van onjuiste aangiftes omzetbelasting over de eerste acht maanden van 2016; en
- het niet voldoen aan zijn inlichtingenplicht door opzettelijk valse documenten te verstrekken.
De advocaat van de man wijst erop dat de Belastingdienst de man al verzuimboetes heeft opgelegd bij de aanslagen IB/PVV over 2011 tot en met 2013. Daarnaast heeft de fiscus de man een vergrijpboete opgelegd voor het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting, zodat te weinig btw is afgedragen, in de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2015. Daarmee is volgens de advocaat gekozen voor de bestuursrechtelijke weg en is de strafrechtelijke weg afgesloten. Bovendien is bij de man het vertrouwen opgewekt dat hij ook voor de aangifte IB/PVV over 2014 en aangiften omzetbelasting over januari – augustus 2016 fiscale boetes zou moeten betalen. Strafrechtelijke vervolging zou in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel, aldus de advocaat.
Gedeeltelijke uitsluiting strafrechtelijke vervolging
Rechtbank Rotterdam stelt vast dat de man inderdaad al verzuimboetes heeft moeten betalen voor het niet (op tijd) indienen van de aangifte IB/PVV over de jaren 2011, 2012 en 2013. Op grond van het zogeheten ‘una via-beginsel’ mag het OM daarom de man voor deze feiten niet meer strafrechtelijk vervolgen. Zie ook: 'Geen strafvervolging door reeds opgelegde verzuimboeten'. Voor de andere feiten is strafrechtelijke vervolging wel mogelijk. De vergrijpboete voor de omzetbelasting ziet namelijk op een andere periode. Van opgewekt vertrouwen is evenmin sprake. De rechtbank oordeelt dat de man medeplichtig is aan het begaan van de overige gestelde en nu bewezen daden. Wel constateert de rechter dat sprake is van strafverminderende omstandigheden. De man krijgt daarom een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd.
Wet: art. 67b, 67e, 68 en 69, tweede lid AWR en art. 243 en 255, tweede en vierde lid Wetboek van Strafvordering
Meer informatie: Rechtbank Rotterdam 23 juli 2019 (gepubliceerd 25 juli 2019), ECLI:NL:RBROT:2019:5997
Geef een reactie