Als twee echtgenoten trouwen in gemeenschap van goederen en naderhand gaan scheiden, heeft in beginsel iedere echtgenoot recht op de helft van de bezittingen. Maar volgens de Hoge Raad moeten beide echtgenoten in dat geval ook de helft van eventuele btw-schulden in aanmerking nemen.
De Hoge Raad erkent dat in uitzonderlijke omstandigheden een afwijking van de verdeling volgens de huwelijksgoederengemeenschap is toegestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval als het volgens de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een partner een beroep doet op de fiftyfifty verdeling. In de zaak voor de Hoge Raad ging het om een btw-schuld waarvan de hoogte was vastgesteld in een vaststellingsovereenkomst (VSO). De echtgenote van de btw-ondernemer was niet betrokken in het overleg met de fiscus. Dit nam niet weg dat de helft van de btw-schuld viel toe te rekenen aan de echtgenote. De Hoge Raad vond niet dat hier sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid die een afwijking van de fiftyfifty verdeling rechtvaardigde.
Wet: artikel 1:100 BW
Meer informatie: Hoge Raad, 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3748
Geef een reactie