Ondanks dat kunst was verkocht die eerder aan de vermeende schenker toebehoorde, was volgens de rechtbank een bevoordelingsbedoeling niet aannemelijk.
In 2010 en 2012 verkocht een dame een drietal schilderijen uit haar privé collectie, zo bleek uit de facturen. Volgens een verklaring van de echtgenoot waren deze voor het jaar 2000 aan de echtgenote geschonken of verkocht (‘ik weet dat niet meer exact’), toen hij in Engeland woonde. Tot en met het jaar 2003 resp. 2006 heeft hij de schilderijen echter nog laten taxeren ten behoeve van verzekeringen. Voor de belastinginspecteur voldoende reden om aanslagen voor schenking aan de echtgenote op te leggen naar een totale verkrijging van € 585.000. Gegeven de omstandigheden was de rechtbank het met de inspecteur eens dat de verklaring van de echtgenoot niet geloofwaardig was. De ter zitting gedane verklaring door de echtgenote hield de rechtbank echter wel voor waar. Zo gaf zij aan dat zij de schilderijen had verkocht, omdat haar man dit zelf niet kon vanwege zijn betrokkenheid bij een strafzaak. De behaalde opbrengst zou niet ten goede zijn gekomen aan haarzelf maar aan haar echtgenoot, hetgeen ook uit de stukken bleek. Dat op de verkoopfacturen stond vermeld dat de schilderijen uit de privé collectie van de dame kwamen, kon de inspecteur niet redden. De rechtbank achtte een bevoordelingsbedoeling van de man ten gunste van zijn echtgenote niet aannemelijk en vernietigde de opgelegde aanslagen.
Wet: artikel 1 Successiewet en artikelen 3:2 en 4:17 Awb
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 11 december 2015 (gepubliceerd 22 februari 2016), ECLI:NL:RBDHA:2015:14666
Geef een reactie