Heeft een zorgaanbieder zowel op vakinhoudelijk als op organisatorisch gebied een instructiebevoegdheid voor door een verpleegkundige verrichte dienst (thuiszorg in natura)? Dan is die verpleegkundige niet zelfstandig werkzaam, maar in dienstbetrekking.
Een verpleegkundige was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en in het zogeheten BIG-register. Hij verrichtte namens een drietal zorginstellingen diensten in de vorm van AWBZ-zorg in natura aan zorgaanvragers. De verpleegkundige had de afgelopen jaren telkens VAR-WUO-verklaringen gekregen. De Belastingdienst had de VAR-WUO-verklaring omgezet in een verklaring arbeidsrelatie loon uit dienstbetrekking naar aanleiding van een bij een zorginstelling ingesteld boekenonderzoek.
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland was of de inkomsten van de verpleegkundige kwalificeerden als winst uit onderneming. Volgens de rechtbank was van belang dat zorgvragers alleen in bepaalde gevallen een vergoeding kregen. Zorgaanbieders moesten aangewezen instellingen zijn. De verpleegkundige beschikte niet over een dergelijke aanwijzing. Daardoor waren niet de afzonderlijke zorgaanvragers de opdrachtgevers van de verpleegkundige, maar de zorgaanbieders. De wettelijke regeling van de AWBZ (vanaf 2014 de Wet Langdurige Zorg) bracht mee dat de zorg niet onder eigen naam, voor eigen verantwoordelijkheid en voor eigen risico van de verpleegkundige aan de afnemers kon zijn aangeboden. Dit was namelijk alleen mogelijk door toegelaten zorginstellingen. De eindverantwoordelijkheid van de te verlenen zorg lag bij de zorgaanbieder, de toegelaten zorginstelling. Dit betekende dat deze zowel op vakinhoudelijk als op organisatorisch gebied een instructiebevoegdheid had naar de verpleegkundige toe. De verpleegkundige kon niet aannemelijk maken dat hij zich zonder toestemming van de zorgaanbieder kon laten vervangen door een andere zorgverlener. Ook had hij niet ontkend dat hij de zorg persoonlijk moest verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep van de verpleegkundige ongegrond.
Wet: Art. 3.2, 3.4 en 3.5 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 6 februari 2018 (gepubliceerd op 22 februari 2018), ECLI:NL:RBNHO:2018:710
Geef een reactie