In een zaak voor Hof Amsterdam kwam een schoonmaakbedrijf tevergeefs met diverse uitvluchten aanzetten om inlenersaansprakelijkheidsstelling te voorkomen.
Wie personeel inleent, kan te maken krijgen met inlenersaansprakelijkheid als de uitlener de loonheffingen van het uitgeleende personeel niet betaalt. Zie ook ‘Afspraken bepalen of sprake is van inlening´. De zaak voor Hof Amsterdam laat duidelijk zien hoe lastig het is deze aansprakelijkheid te ontlopen als de inlener de bedragen voor de uitlener niet stort op een g-rekening.
De inlener, een schoonmaakbedrijf, stelde dat zij geen zaken had gedaan met de uitlener, een uitzendbureau, omdat op de factuur een andere handelsnaam van de uitlener stond. Maar de inlener had volgens het hof kunnen weten dat de uitlener twee namen gebruikte, omdat dit was vermeld in het handelsregister.
Ten tweede stelde de inlener dat geen sprake was van inlening, maar van aanneming van werk. De inlener zou de arbeidskrachten namelijk nauwelijks instructies hebben gegeven. Het hof vond dat niet belangrijk, omdat de eenvoud van de werkzaamheden geen uitgebreide instructies vereiste. Voor de rest was ook duidelijk dat het schoonmaakbedrijf arbeidskrachten had gebruikt die in dienstbetrekking waren bij het uitzendbureau.
Na enkele verworpen stellingen op formeel gebied stelde het schoonmaakbedrijf nog dat het een correcte schaduwloonadministratie had bijgehouden. In dat geval kan de fiscus de aansprakelijkheid van de inlener matigen. Uit de schaduwloonadministratie moet echter de identiteit van de werknemers blijken. Het schoonmaakbedrijf miste de daarvoor vereiste kopieën van de identiteitsbewijzen van de ingeleende arbeidskrachten, zodat de schaduwloonadministratie niet voldeed.
Wet: artikel 34 Invorderingswet 1990
Meer informatie: Hof Amsterdam, 15 december 2012 (gepubliceerd 15 februari 2012), LJN: BV3782
Geef een reactie