In 2019 is een aantal wijzigingen aangekondigd voor lijfrentes. Voor hybride saldolijfrentes blijft het bestaande systeem gehandhaafd. Voor die lijfrentes komt op 31 december 2020 geen afrekenmoment. Opname van een bedrag van maximaal 10% van het lijfrentekapitaal gaat in de toekomst wellicht tot de mogelijkheden behoren en het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2018 wordt gecodificeerd.
Soms betaalt men meer aan een lijfrenteproduct dan aftrekbaar is op basis van de jaar- en reserveringsruimte. Daardoor is de inleg of een deel hiervan niet aftrekbaar. Tot een jaarlijkse uitkering van € 2.269 kan een gerechtigde de saldomethode toepassen. Is van de inleg meer dan € 2.269 per jaar niet aftrekbaar dan vindt dubbele belastingheffing plaats. Gedeeltelijke terugstorting door de verzekeraar of bank leidt tot afkoop. De staatssecretaris heeft in het verzamelbesluit lijfrente van 16 mei 2019 goedgekeurd dat een financiële instelling de teveel betaalde inleg of premie mag terugbetalen, zonder dat dit tot fictieve afkoop van het lijfrenteproduct leidt. Hij verbindt hieraan wel enkele voorwaarden. De belanghebbende moet verzoeken bij de Belastingdienst voor toepassing van de geruisloze terugstorting. De belastingplichtige moet geen jaar- of reserveringsruimte hebben. Als die ruimte er is moet die benut worden. En de belastingplichtige moet de terugontvangen inleg opnemen in box 3. Zo nodig kan de Belastingdienst daarvoor navorderingsaanslagen opleggen.
Zuivere saldolijfrente
Onder de oude Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) sloten mensen een saldolijfrente af om (langdurig) belastinguitstel te kunnen krijgen. De inleg was niet aftrekbaar. De uitkeringen pas belast als deze de inleg overtroffen. Tussen het moment waarop de gerechtigde de inleg deed en het moment waarop de belaste uitkeringen begonnen te lopen, kon een periode van vele tientallen jaren zitten. Zolang de uitkeringen niet waren belast, was er geen belastbaar inkomen. Daardoor konden belastingplichtigen ook nog tot 2000 gebruikmaken van een fiscale regeling voor de destijds geldende vermogensbelasting. Als de verschuldigde inkomstenbelasting en vermogensbelasting meer dan 68% bedroeg van het belastbaar inkomen, verleende de Belastingdienst voor het meerdere een teruggave. Voor deze zuivere saldolijfrente blijft het reeds aangekondigde overgangsregime van toepassing. Op 31 december 2020 moet de gerechtigde tot de saldolijfrente afrekenen in box 1 over het verschil tussen de waarde van de lijfrente en de inleg. Vanaf 1 januari 2021 behoort de saldolijfrente tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) Het RB merkt op dat een aantal gerechtigden tot een saldolijfrente hierdoor mogelijk toch in financiële problemen kan komen door de verplichte afrekening in box 1 per 31 december 2020. Het RB pleit voor een betalingsregeling of een soepele opstelling van de Belastingdienst en verzekeraars als de gerechtigden tot de lijfrente hun contract wensen aan te passen. Bovendien geldt de lijfrente vanaf 1 januari 2022 als overige bezitting. Daardoor zal de jaarlijkse belastingheffing circa 1,76% over de waarde van de lijfrente zijn.
Hybride saldolijfrente
Naast zuivere saldolijfrente waren er ook saldolijfrenten die ontstonden doordat de gerechtigden tot de lijfrente, de inleg niet of niet volledig in aftrek konden brengen. Een andere benaming voor deze lijfrente is hybride lijfrente. Het kabinet heeft aangekondigd dat de gerechtigden tot deze lijfrente eind 2020 niet hoeven af te rekenen. Voor hen blijft het huidige systeem gehandhaafd. De reden is dat de lijfrente gesplitst zou moeten worden in een deel dat in box 1 blijft en een deel dat naar box 3 moet. Dit is voor de praktijk zeer bewerkelijk, zowel voor de Belastingdienst als voor de verzekeraar. Bovendien zou bij een hybride lijfrente over het positieve saldo van de waarde en de inleg in één keer belasting moeten worden betaald. Dat vindt het kabinet niet wenselijk, omdat in deze gevallen, anders dan bij zuivere saldolijfrenten, geen sprake is van taxplanning.
Overige problemen met saldolijfrente in de praktijk
Hoewel saldolijfrenten in het verleden om fiscale redenen zijn aangegaan, zijn mogelijke gerechtigden zich daar niet meer helemaal bewust van of is het recht op de uitkering op een partner of erfgenamen overgegaan. Het afrekenmoment op 31 december 2020 zal dan ook als een donderslag bij heldere hemel voor hen komen. Bovendien komt het in de praktijk regelmatig voor dat deze gerechtigden hun aangifte door iemand anders laten verzorgen en is niet uitgesloten dat de (onbelaste) termijnen gewoon als belaste lijfrente-uitkeringen zijn aangegeven. Met als gevolg dat daarover ten onrechte belasting is betaald. Het is te hopen dat de Belastingdienst hiervoor coulant omgaat.
Mogelijkheid lijfrentekapitaal gedeeltelijk ineens op te nemen
In zijn brief van 27 juni 2019 heeft minister Koolmees van Sociale Zaken en werkgelegenheid voorgesteld om het mogelijk te maken een bedrag ineens op te nemen uit het opgebouwde pensioenkapitaal door werknemers. Uit onderzoek is gebleken dat net na pensionering gepensioneerden nog veel plannen hebben en daarvoor graag over extra geld willen beschikken. Bovendien maakt een mogelijkheid een bedrag in één keer op te nemen het mogelijk om daarmee schulden af te lossen of noodzakelijk onderhoud aan de woning te plegen. Wat voor werknemers met pensioen geldt, geldt in het algemeen ook voor iedereen met lijfrenteproducten. Ook voor lijfrenteproducten is het wenselijk de mogelijkheid te schapen om in één keer maximaal 10% van de waarde op te nemen.
Om mogelijk oneigenlijk gebruik te voorkomen, mag na eenmalige uitkering het pensioenkapitaal of het lijfrentekapitaal niet zo laag zijn geworden, dat na de eenmalige uitkering afkoop mogelijk is. Voor pensioen is dat het geval als de jaarlijkse pensioenuitkeringen niet hoger zijn dan € 484,09. Voor lijfrentekapitaal is dat het geval als het kapitaal € 4.404 of lager is. Mogelijk is het door het kabinet gevreesde oneigenlijk gebruik wel mogelijk door in een jaar de eenmalige uitkering te doen en daarna een paar jaar te wachten. Door verhoging van de grensbedragen (voor pensioen jaarlijkse uitkering € 484,09 en lijfrentekapitaal € 4.404), is het mogelijk dat enkele jaren na de eenmalige uitkering wel tot afkoop kan worden overgegaan. De verwachting is dat die ondergrens zo hoog wordt vastgesteld dat ook na enkele jaren niet alsnog tot algehele afkoop kan worden overgegaan.
Codificatie arrest van de Hoge Raad 23 november 2018
In Hoge Raad 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2175 oordeelde de Hoge Raad dat de wetgever voor betaling van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet een ondernemer ten onrechte slechter behandeld dan een werknemer. Voor een werknemer telt de bijdrage van de werkgever in zijn pensioenvoorziening niet mee in de grondslag voor de berekening van de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Voor de ondernemer die zijn oudedagsreserve omzet in een lijfrente, telt de vrijval van de oudedagsreserve wel mee voor de hoogte van de Zorgverzekeringswet. Dit onderscheid had de wetgever niet mogen maken. Daarom wordt voorgesteld om de Zorgverzekeringswet zo aan te passen dat de winst door omzetting van de oudedagsreserve in een lijfrente niet tot de grondslag behoort om de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet te berekenen. Hiervoor heeft minister Koolmees van Sociale Zaken en werkgelegenheid Wetsvoorstel Verzamelwet VWS 20xx ingediend. Let op, dit geldt alleen voor omzetting van de oudedagsreserve in een lijfrente. Het geldt niet bij het omzetten van stakingswinst in een stakingswinstlijfrente.
Masterclass
Als u op uw vakgebied écht iets wilt toevoegen aan uw CV en u wilt veel voorkomende praktijkdossiers inzake lijfrenten op professionele wijze kunnen afhandelen, meld u dan aan voor de Masterclass ‘inkomensvoorzieningen 2020’. Daarmee kunt u uw klant én uzelf op maat bedienen en ontzorgen. > Informatie en aanmelden
Meer informatie:
Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021 (verzamelbesluit lijfrenten)
Memorie van toelichting bij Belastingplan 2020, Kamerstukken II, 2019/20, 35302, 3, p. 8-11
Brief van 27 juni 2019 van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met kenmerk 2019-0000048133 (Hoofdlijnenbrief inzake het mogelijk maken van opname bedrag ineens op pensioeningangsdatum)
Hoge Raad 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2175
Memorie van toelichting bij Verzamelwet VWS 20xx, Kamerstukken II, 2019/20, 35299, 3, p. 27
Geef een reactie