De ter zake van de uitkoop van een maat betaalde goodwill mag onder omstandigheden geheel in aftrek van de winst worden gebracht. De belastingplichtige moet wel aannemelijk maken dat de beweegreden om tot uitkoop over te gaan niet de vergroting was van het aandeel van de overblijvende vennoten in de winst van de maatschap.
Een bv die deel uitmaakte van een maatschap van accountants en fiscalisten wilde de ter zake van de uitkoop van een maat betaalde goodwill geheel in aftrek brengen van de winst. De inspecteur ging niet daarmee akkoord. Hij vond dat de bv de goodwill moest activeren en in een periode van 10 jaar daarop moest afschrijven. De bv kon noch de inspecteur, noch de rechtbank ervan overtuigen dat het bedrijfsbelang het aanblijven van de desbetreffende maat in een leidende functie niet toeliet. De aandeelhouder van de maat in kwestie had als gevolg van een traumatische ervaring slechts beperkt kunnen bijdragen aan de werkzaamheden van de maatschap. Wel had hij steeds recht blijven houden op zijn volledige winstaandeel. Hierdoor was de omzet van de maatschap gedaald, was de winst te laag in verhouding tot de opname van winstaandelen van de vennoten, en bleef de winst structureel lag. Het hof vond in tegenstelling tot de rechtbank dat de bv aannemelijk had gemaakt dat de uitkoop van de desbetreffende maat noodzakelijk was om de maatschap te vrijwaren van verdere verliezen. Het deed er niet toe dat de met de uitkoop van de maat gemaakte uitgaven (zoals de betaalde goodwill) mede hebben geleid tot verbetering van het bedrijf van de maatschap als bron van inkomen voor de overblijvende vennoten.
Wet: artikel 8 Wet VPB 1969 en artikel 3.30 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 29 oktober 2013 (gepubliceerd op 16 april 2014), ECLI:NL:GHDHA:2013:4600
Geef een reactie